‘Ah, je bent al wakker.’ Ik pak mijn mobiele telefoon over in mijn linkerhand en veeg met mijn rechterhand de condens van het raam.
Aan de andere kant van de lijn geeuwt Myra luid en onbeschaamd. ‘Hey Emily,’ zegt ze daarna met slaperige stem. ‘Hoe was je vlucht?’
‘Je gelooft het nooit, vier uur vertraging. En ik heb de hele tijd naast een huilende baby gezeten. Gek werd ik van dat gejank. Het zingt nog door in mijn oren.’
‘Hmm…’
‘En tot overmaat van ramp was er geen vliegtuigtrap beschikbaar. Zaten we daar nog minstens een uur in die benauwde cabine. En dat jong maar krijsen. Ik zeg je, ik was er bijna uit gesprongen.’
‘Dus je vakantie begint al lekker relaxed dan,’ zegt Myra tussen twee geeuwen door.
‘Niet echt.’ Ik laat een zucht ontsnappen en dein mee met de flauwe bocht die de taxichauffeur maakt.
‘Nou, ik hoop dat het Engelse platteland je wel de rust zal geven.’
‘Dat hoop ik ook. Ik vind het vooral vervelend dat ik nou tante Lilly ben misgelopen. Ik had haar nog zo graag een fijne retraite in Thailand gewenst.’
‘Ik weet zeker dat zij dat ook jammer vindt. En misschien kunnen jullie elkaar bellen als zij op haar bestemming is aangekomen. Ze zal in ieder geval blij zijn dat jij op haar huis past zolang ze weg is.’
‘Eigenlijk maakt ze mij blij. Het is hier zo lekker rustig. Die drukte bij ons begon me steeds meer op mijn zenuwen te werken.’
‘Tja, New York kan soms best druk zijn,’ grinnikt Myra. Op de achtergrond hoor ik de ronkende motoren van de vele auto’s. Ze zullen ook vandaag weer kriskras op het kruispunt voor ons appartement staan met hun bumpers op slechts enkele centimeters van elkaar af. Zelfs op een afstand van duizenden kilometers erger ik me aan het getoeter van de gefrustreerde haastmakers. Myra moet het schuifraam hebben opengezet, want hun claxons klinken alsof ze naast me staan.
‘Nou ja, ik hoop dat je daar in Engeland in ieder geval een leuke vent tegen het lijf loopt. Het wordt eens tijd dat je van het leven gaat genieten, Em.’
Ik zucht. ‘En dan? Ik blijf hier maar tijdelijk. Ik heb geen zin in…’
‘Kom op, Emily, leef! Zo’n leuke Engelsman, met zo’n leuk accent. I looove you.’ Myra spreekt de woorden op een overdreven toon uit.
‘Je weet dat ik dat niet kan. Ik ben niet zoals jij.’
‘En hoe ben ik dan?’
‘Nee, ik bedoel…’
Myra begint te lachen. ‘Ik plaag je maar, ik weet ook wel hoe ik ben.’
Ik denk terug aan de kerel die ik eerder deze week tegenkwam op weg naar de badkamer. Een lange, magere jongeman met knotje en sikje, gekleed in een zwarte leren broek en een zwarte blouse, die zich voorstelde als Black Jack. Een heel ander type dan Randy, de serieuze zakenman die vorige week in zijn nette pak en glimmende schoenen in ons appartement rondliep of Kenneth, de donkere drummer van wie we twee weken geleden naar een optreden van zijn reggaeband zijn gaan luisteren. Myra geniet van het leven en de mannen die op haar pad komen.
‘Ik gun het je zo,’ zegt ze.
‘Ik ga naar Engeland om uit te rusten, niet om me in een of andere vluchtige romance te storten. Misschien heb ik nu eindelijk eens tijd om lekker veel te lezen.’
‘Nou, ik hoop maar dat je je niet gaat vervelen daar.’
‘Vervelen? Ben je gek. Ik ben hier in het land van William en Jane. En Emily, mijn naamgenoot.’
‘Ik wist niet dat je nog meer familie in Engeland hebt wonen. Ik dacht alleen je tante Lilly.’
‘Nee, ik bedoel Emily Brontë. William Shakespeare en Jane Austen. Beroemde schrijvers. Je kent toch wel het verhaal van Elisabeth en Mr. Darcy.’
‘O, ja, Mr. Darcy. Die ken ik wel. Uit Bridget Jones. Gave film. Nu al een klassieker.’
Een rilling loopt langs mijn ruggengraat wanneer Myra de film uit deze eeuw verwart met het meest romantische verhaal van begin negentiende eeuw.
‘Nou, ik hoop niet dat je je tijd daar gaat verslijten met je neus in de boeken. Ga naar een club en snor een leuke Engelsman op,’ zegt Myra.
‘Dat heet hier een pub.’
‘Ook goed. Als je maar lol hebt daar. Misschien…’
‘Myra!’
‘Oké, ik houd mijn mond alweer. Hoe is het weer daar?’
‘Warm, maar het regent.’ Ik ben blij dat we van onderwerp veranderen. Myra kan soms zo aandringen als het om de liefde gaat. We zijn huisgenoten en beste vriendinnen, maar elkaars tegenpolen qua mannen betreft. Myra kan niet kiezen omdat ze ze allemaal leuk vindt en ik kan niet kiezen omdat ik er geen één leuk vind. Een avondje stappen eindigt voor Myra standaard in de arm van een nieuwe vlam die deze keer weleens de ware Jacob zou kunnen zijn. En ik heb de ene na de andere man weer afgekeurd om redenen die heel acceptabel zijn naar mijn mening. Het is niet dat ik geen aandacht van ze krijg, maar ik heb nou eenmaal moeite met kerels die vreemde schoenen dragen, een beetje gebogen lopen, een bataljon aan exen hebben of rare moves op de dansvloer maken. Bovendien val ik op lange mannen met donker haar, iets wat genetisch bepaald moet zijn, want mijn vader is iets meer dan een meter negentig lang en zijn haar is op een paar recente grijze plukken altijd gitzwart geweest. Myra vindt me kieskeurig en vreest dat ik nooit de liefde zal vinden. Ik vind mezelf verstandig en weet dat ik die perfecte man op een dag zal ontmoeten, dus waarom mijn tijd verdoen met minder perfecte mannen?
‘Dat verbaast me niets.’
Ik weet even niet waar Myra het over heeft, maar dan herinner ik me weer dat we het over de regen hadden.
‘Je bent in Engeland. Daar regent het volgens mij altijd. Je had beter naar Miami kunnen gaan.’
Ik laat een zucht ontsnappen. ‘Jij kent het huis van tante Lilly niet. Het is het meest schattige dat ik ooit heb gezien. Ik kan het me nog zo goed herinneren. Ik geloof dat ik acht jaar was toen ik met mijn ouders en mijn zus naar Engeland op vakantie ging. Eerst verbleven we een week in Londen en daarna gingen we bij tante Lilly op bezoek. Mijn zus en ik hebben uren in haar enorme tuin gespeeld. Het paadje van gekleurde kinderkopjes leek eindeloos te kronkelen tussen de prachtige vlinderstruiken, rozenborders en geurende lavendel.’
Ik veeg nogmaals met mijn platte hand de condens zo goed mogelijk van de ruit. Met mijn neus tegen het glas probeer ik een glimp van de omgeving op te vangen, maar het zicht blijft wazig, omdat het raam nog steeds vochtig is.
Opeens trapt de chauffeur van de taxi op de rem en mijn telefoon valt bijna uit mijn hand. Daarna neemt hij een scherpe bocht en ondanks dat ik in de gordel zit, klap ik met mijn hoofd tegen het raam. Vanuit mijn ooghoeken zie ik een stenenmuurtje rakelings langs de auto scheren en even moet ik denken aan het verkeer in New York dat op dit moment waarschijnlijk veiliger is dan de bijna-botsing van zojuist.
‘Sorry,’ klinkt er vanaf de voorstoel. ‘Die bocht was scherper dan ik dacht. Alles oké?’
Via de binnenspiegel knik ik vriendelijk naar de chauffeur. ‘Ik ben oké.’
‘Wat zeg je?’ vraagt Myra.
‘Nee, niets, ik had het tegen de taxichauffeur.’
Wat Myra daarna nog allemaal ratelt, hoor ik niet meer, want we zijn het dorpje Glowbury binnengereden. Met de mouw van mijn linnen blazer maak ik het raam droog en direct heb ik spijt. Het jasje is van een bekende New Yorkse ontwerpster en heeft me een fortuin gekost. Ik inspecteer de stof op eventuele vlekken, maar wordt afgeleid door een plotselinge warmte die zachtjes op mijn gezicht landt. Vanachter de heuvels schijnt vriendelijk licht door het grijze wolkendek. De honingkleurige huizen lichten op en lijken wel van goud, terwijl de hoogvlaktes schitteren als groene smaragden.
‘We zijn er, mevrouw.’
‘Myra, ik ben er. Blijf hangen.’
Ik stap uit, betaal de chauffeur en pak mijn bagage. Terwijl de taxi keert en het dorp verlaat, neem ik de woning van tante Lilly in me op.
‘Myra, ben je er nog?’
‘Ja,’ antwoordt mijn New Yorkse huisgenoot van wie ik vermoed dat ze nu haar tanden aan het poetsen is.
‘Ik zal je straks een foto van het huis sturen. Het is echt fantastisch,’ zeg ik enthousiast.
De uit zandsteen opgetrokken cottage heeft ramen met kleine ruitjes. Ernaast hangen turquoise geschilderde houten luiken. Ze hangen een beetje scheef, maar dat maakt het plaatje alleen maar idyllischer. De houten voordeur, eveneens turquoise, heeft een al even schattig ruitje erin zitten en de deurknop lijkt wel middeleeuws. Onder het pannendak kronkelt blauwe regen om de schuin hangende regenpijp.
‘Wacht even, dan zoek ik de sleutel.’
Tante Lilly had me nog een appje gestuurd dat ze de sleutel onder een bloempot had verstopt. Niet echt origineel, maar in dit geval ook niet echt handig, want tegen de voorgevel staat het vol met terracotta potten met petunia’s, hortensia’s en magnolia’s. Automatisch kijk ik onder de eerste pot naast de voordeur en gelukkig had tante Lilly dezelfde gedachte als ik.
‘Blijf hangen, ik ga nu naar binnen.’
Myra humt een keer, terwijl ze haar mond spoelt.
Ik draai de sleutel om, sleep mijn twee rolkoffers en mijn beautycase achter me aan en stap de woning binnen. ‘O, mijn god, dit meen je niet.’
‘Wat?’ vraagt Myra. Ik heb het idee dat ze bijna door de telefoon heen kruipt. ‘Wat is er?’
‘Ik bel je later terug.’
De geur van vers gebakken zandkoekjes kriebelt in mijn neusgaten en even heb ik het idee dat tante Lilly compleet in keukenschort en ovenwanten met een overvolle bakplaat in de keuken staat. Ik heb de neiging om als een achtjarige de geur tegemoet te rennen, maar de woonkamer slokt me op. Alles is nog precies hetzelfde als toen ik hier jaren geleden rondhuppelde.
De binnenmuren van baksteen en het lage plafond met de houten balken kenmerken de typische bouwstijl van de cottage. Naast de openhaard staat een zachtroze houten schommelstoel. Ik geef een duwtje tegen het meubelstuk dat hier en daar zijn lak is verloren. De gebogen poten wiebelen zachtjes heen en weer en in gedachten voel ik de deining op tante Lilly’s schoot.
Aan de andere kant van de haard staat een boekenkast. De planken zijn overvol met opeengestapelde boeken waarvan sommige zo platgedrukt op elkaar liggen dat ik vrees voor onherstelbare schade. Voor de ramen prijkt een beige stoffen bank met kussentjes in drukke print. Een zonnestraal aait het ronde glazen blad van een sierlijk salontafeltje met gietijzeren krulpoten.
In de keuken staat geen tante Lilly, maar wel een schaal met koekjes, nog vers gebakken voor haar vertrek. Ik neem een hap en vang de kruimels op met mijn hand. Net als de woonkamer is de keuken nog hetzelfde als toen ik hier voor de laatste keer was. De lichte, landelijke keukenopstelling telt vele kastjes en laatjes en heeft een diepe stenen gootsteen met goudkleurige klassieke kraan. Op het kleine zwarte fornuis staat een kersenrode emaillen fluitketel. Het mosgroen geschilderd houten rekje dat tegen de muur aan hangt is gevuld met sierlijke, porseleinen borden en eronder bungelen mokken. Boven op het rekje staat een theepot met melkkannetje. Het bloemetjesbehang dat tegen de muur geplakt zit wordt vandaag de dag waarschijnlijk niet meer gemaakt. Ik vind het prachtig. Maar waar ik vooral nieuwsgierig naar ben, is de tuin. Na onze vakantie in Engeland heb ik dagenlang gehuild omdat we thuis in New York slechts een balkon hadden met een paar bloempotten erop met verlepte plantjes. Ik had mezelf destijds beloofd dat als ik groot was en mijn eigen geld verdiende, ik ooit een huis met een tuin zou kopen. Tot nu toe is dat nog steeds een droom, want het appartement dat ik met Myra deel heeft niet eens een balkon.
Ik ga voor de keukenramen staan, maar het enkelglas is beslagen. De scharnieren kreunen wanneer ik de ramen opensla, maar hun geklaag wordt overstemd door de gil die uit mijn keel ontsnapt. De eens zo mooie tuin waarin ik met mijn zus uren heb rondgerend is nu een rimboe van bomen, struiken, planten en bloemen die allemaal door en over elkaar heen groeien. Ik speur de wildernis af naar het romantische, slingerende paadje van gekleurde kinderkopjes, maar het moet compleet bedolven zijn onder klimop, gras en uit de kluiten gewassen lavendelstruiken. ‘O, tante Lilly toch,’ zeg ik zacht.
Na de overdonderde aankomst besluit ik eerst maar eens een douche te nemen om de lange reis van me af te spoelen. Ik sleep mijn koffers de krappe houten trap op en zet ze op de slaapkamer die er mogelijk nog sprookjesachtiger uitziet dan de benedenverdieping. Het tweepersoonsbed is smal en bedekt met een gebreide sprei. Achter het bed staat een ouderwetse dekenkist. Nieuwsgierig open ik de deksel en zie dat er minstens nog zes dekens en één andere sprei in liggen. Koud zal ik het zeker niet hebben.
Ondanks de kleine badkamer is het heerlijk om geen huisgenote te hebben die ongeduldig op de deur klopt. Ik betrap me erop dat ik er ruim twee uur over doe om te douchen, mijn haar te wassen en te stijlen, mijn make-up aan te brengen en mezelf in mijn meest comfortabele, doch representatieve outfit te steken.
Ik blijf nog even op bed zitten en geniet van de rust – geen toeterende auto’s, geen koerende duiven, geen loeiende sirenes en geen brommende vliegtuigen. Pas daarna pak ik mijn mobiel. Even heb ik de neiging om de mailbox van mijn werk te openen, een gewoonte die blijkbaar diepgeworteld zit, maar dan herinner ik mezelf eraan dat ik vakantie heb. Ik hoef niet in te loggen. En morgenvroeg hoef ik niet naar mijn werk waar ik urenlang aan een bureau moet zitten in een kantoor waarvan de ramen niet eens open kunnen. Ik hoef even niet te luisteren naar het eindeloze geklaag van mijn collega’s omdat het systeem weer eens vastloopt of omdat de leverancier nog steeds niet heeft geantwoord. Deze gedachten veroorzaken een glimlach op mijn gezicht. Opgelucht laat ik de mailbox voor wat hij is en stuur snel een appje naar Myra dat de foto volgt. Daarna app ik tante Lilly om haar te laten weten dat ik in haar huis ben en wens haar een goede retraite. Zonder nog verdere berichten te checken, leg ik het toestel op het nachtkastje.
Beneden in de woonkamer is het veel warmer dan daarstraks. Het is de zon gelukt alle grijze wolken te verdrijven en hij staat nu flink te schijnen aan een helderblauwe hemel. In de keuken open ik de koelkast en een zoete geur beslaat me de adem. De planken liggen vol met puddingen: een rijstpudding, een toffeepudding en een glanzende drilpudding. Ik word er direct misselijk van. Hoopvol open ik de groentelade op zoek naar gezonde ingrediënten voor een smoothie, maar de lade blijkt leeg te zijn. Tijdens een verdere speurtocht in de vele keukenkastjes is ook nergens een blender te bekennen, slechts wat potten en pannen.
Voor nu smeer ik een broodje met marmelade en ga terug de woonkamer in waar het nog steeds erg benauwd is. In het licht van de zonnestralen dwarrelt stof en ineens heb ik een idee.
Buiten ruikt het naar regen. Het paadje voor de cottage is natter dan toen ik arriveerde en ik besef dat er nog een flinke bui moet zijn gevallen op het moment dat ik onder de douche stond. Myra had het bij het rechte eind als het om Engeland en regen gaat. Ondanks de nattigheid brandt de zon op mijn huid. Om te voorkomen dat het in de woonkamer nog warmer wordt, doe ik de houten luiken dicht. Althans, dat was het plan. De scheve turquoise blinden weigeren mee te werken. Ik probeer het tweede raam, maar ik verlies mijn grip en voordat ik het weet glijd ik onderuit. Met een smak val ik in een modderige regenplas. Ik vloek het uit. Achter me klinkt een hard gelach. Woest draai ik me om naar de onbeschofte persoon die me uitlacht. Voor het hekje staat een man in sportkleding, bulderend over zijn buik te wrijven van plezier. Zijn dikke, lichtblonde bos haar piekt alle kanten op en heeft blijkbaar vanochtend de pot met gel gemist. ‘Je doet het ook helemaal verkeerd,’ zegt hij.
Ik kijk de kerel in zijn korte witte sportbroek en wit poloshirt met blauwe bies woedend aan. ‘Hoe moet het dan volgens jou?’
Hij werpt me een ondeugende blik toe om zich vervolgens om te draaien en weg te lopen. Op zijn rug staat het cijfer twee. ‘Je lijkt me een slimme meid. Je verzint wel iets,’ roept hij nog.
Ik krabbel overeind. Mijn kakikleurige pantalon zit onder de donkerbruine moddervlekken en met mijn witte bloesje is het al even erg gesteld. Om nog maar niet over mijn sneakers met suèdeneuzen te spreken.
De man loopt hoofdschuddend en schokschouderend het kronkelige straatje af richting het centrum en kijkt nog een keer om. Terwijl hij langzaam uit het zicht verdwijnt, pak ik het houten luik nogmaals vast en trek harder. Opnieuw lig ik op de grond. En opnieuw vloek ik het uit.
‘Nee, zo moet het dus niet,’ roept de ongemanierde vreemdeling nog net voordat hij de bocht om gaat.
‘Eikel,’ roep ik terug. Ik probeer op te staan, maar weer glijd ik weg.
‘Wacht, ik help je.’ Een vrouw met een vriendelijke stem komt aansnellen en met een helpende hand hijst ze me uit de modderpoel omhoog. ‘Trek je niets van hem aan. Nick heeft een vreemd soort humor.’
Voor me staat een tengere vrouw, ongeveer van mijn leeftijd met kort, bijna gemillimeterd witblond haar en donkere, volle wenkbrauwen. Haar wimpers zijn gitzwart en lijken oneindig te krullen. In haar ene oor zijn meerdere ringetjes gestoken, terwijl in haar andere oor slechts één zilveren hanger in de vorm van een kruisje bungelt. Haar glimlach glanst van de lichtroze lipgloss en op haar armen prijken tatoeages van schouder tot pols.
‘Jenny,’ stelt ze zich voor.
‘Emily,’ zeg ik, terwijl ik me een beetje probeer te fatsoeneren.
‘Die luiken hebben een vergrendeling aan de achterkant.’ Jenny schuift haar arm achter het turquoise hout en friemelt wat, tot er uiteindelijk een doffe plof klinkt. Daarna sluit ze het luik met een gemak waarmee zelfs een kind het kan doen.
Ik schaam me rot. ‘O, dat wist ik niet.’
‘Ben jij niet het nichtje van Lilly?’ vraagt Jenny.
Ik knik. ‘Ja, ik pas op haar huis. Ze zit in Thailand. Op retraite.’
‘Cool.’
‘Dank je wel voor je hulp.’
‘Geen probleem. Waarom knap je je niet even op en kom je daarna naar de pub. Eten we samen een hapje.’
Ik glimlach dankbaar. De lange reis begint zijn tol te eisen. De douche had geholpen, maar de vermoeidheid lijkt het toch te gaan winnen. Het liefst was ik naar bed gegaan, maar ze zeggen altijd dat je juist moet doorgaan om een jetlag te voorkomen. ‘Dat vind ik een goed idee,’ zeg ik daarom. ‘Waar vind ik die pub?’
Jenny loopt het hekje alweer uit. Ik zie nu pas dat haar spijkerrokje aan de korte kant is en dat ze zwarte legerkistjes draagt. ‘Die vind je vanzelf. We hebben er maar één in dit dorp.’
Anderhalf uur later – ik heb me gehaast – ben ik, nadat ik voor de tweede keer in korte tijd heb gedoucht op weg naar de pub. Jenny had gelijk, het was niet moeilijk te vinden. Ik moest gewoon de slingerende weg aflopen.
Binnen in de pub is het druk. Tegen de muur staan tafeltjes die allemaal bezet zijn, in het midden van de kroeg hangen klanten om hangtafels en aan de bar is geen lege kruk meer te bekennen. Op een groot scherm wordt een sportwedstrijd uitgezonden en af en toe klinkt er gejuich.
‘Emily, hier.’ Jenny zit aan de bar en zwaait met haar getatoeëerde arm in de lucht. Vanonder de bar trekt ze een verstopte lege kruk naar voren en nodigt me uit om naast haar te komen zitten. ‘Twee bier,’ gilt ze naar de barman.
‘O, ik lust geen bier,’ zeg ik, maar mijn woorden verdwijnen in het enthousiaste geschreeuw van een grote groep mannen. Ze hebben allemaal een blauwwitte outfit aan en staan te springen voor het scherm. Op hun rug staan verschillende nummers. Ik herken cijfer twee.
‘Proost,’ zegt Jenny die het glas met doodgeslagen donkerbier in drie teugen leegdrinkt. Op haar lichtroze lippen blijft een klein schuimlaagje achter.
‘Proost,’ zeg ik aarzelend. De bittere smaak prikkelt direct op mijn tong en dus neem ik maar een kleine slok. Gelukkig ziet Jenny het niet, want ze hangt om de nek van een van de mannen in een wit-blauwe sport-outfit.
‘Wie is deze mooie schone?’ vraagt de kerel, terwijl hij mij aankijkt.
‘Dit is Emily, Lilly’s nichtje.’
‘Aangenaam. De naam is Bruce.’
‘Hoi,’ zeg ik tegen de robuuste roodharige, bebaarde man. Zijn wangen hebben een bleke kleur en een paar verdwaalde sproetjes, de rest van de zonnevlekjes heeft zich verzameld op het puntje van zijn neus. Het ziet er grappig uit.
Bruce komt naast me staan en gaat met zijn lichaam tegen me aanhangen. ‘Nog een pint voor de dames.’
‘Eh… ik heb nog,’ zeg ik. ‘Ik ben eigenlijk meer een wijndrinker.’
‘Amerikaans?’ vraagt Bruce.
Ik knik. ‘New York.’
‘Ah, vandaar die hippe outfit.’ Bruce wrijft met zijn hand over mijn bovenbeen, net iets te lang en ik probeer mezelf ervan te overtuigen dat hij alleen maar de stof wil voelen.
‘Hou op, klootzak.’ Jenny slaat zijn hand weg.
Bruce maakt kusbewegingen in de lucht en wankelt daarna terug naar zijn vrienden. Omdat ik niet weet wat ik moet zeggen, neem ik een slok bier.
‘Klootzak,’ zegt Jenny nogmaals.
‘Sorry, ik deed niets. Hij raakte mij aan. Ik wilde je vriend niet…’
Jenny barst in lachen uit. ‘Ex-vriend. En dat is heel lang geleden.’
‘O. Ik dacht…’
‘Laten we er nog eentje drinken.’ Jenny heft haar hand naar de barman en binnen een paar seconden staat er weer een glas bier voor me. Ik snap niet hoe die Engelsen dit lauwe brouwsel weg kunnen krijgen. Voor mij smaakt het hetzelfde als de modder die ik vanmiddag proefde toen ik onderuit gleed.
Inmiddels komt Bruce zwalkend onze kant weer opgelopen. ‘Mannen, dit is Emily, het nichtje van Lilly. Ze komt helemaal uit New York.’
‘Hoi, ik ben Jerry.’ Een brede kerel met licht kalende schedel steekt zijn hand uit.
‘En ik ben Terry.’
Even ben ik bang dat de paar slokken alcohol die ik op heb me nu al dubbel laten zien, maar dan begrijp ik dat ik met een tweeling te maken heb. Ik moet lachen om hun rijmende namen. Als ze zich omdraaien, zie ik dat de een het cijfer zeven en de ander het cijfer negen op zijn witte shirt heeft staan. Zelfs hun rugnummers klinken bijna hetzelfde.
‘En dat zijn Dean, Liam, Archie, Felix…’ Jenny noemt alle namen van het hele team op en ik knik naar iedere speler afzonderlijk.
‘En dat is Nick, de captain van ons rugbyteam, maar hem heb je al ontmoet.’
Onze blikken kruisen elkaar en ik voel opnieuw een woede opkomen. Volgens Jenny heeft hij een vreemd soort humor, maar volgens mij krenkt hij graag mensen en daar zie ik niets lachwekkends in.
‘De modder overleefd?’
‘Ja,’ antwoord ik, omdat ik me in een volle pub niet wil laten kennen. ‘Het schijnt goed te zijn voor je huid.’
Nick lacht. ‘Jij hebt die modder helemaal niet nodig.’
Ik wil iets terugzeggen, maar zijn compliment brengt me van mijn à propos.
‘En het is zo simpel om die luiken dicht te doen. Zelfs een meisje uit de grote stad, die nog nooit zulke luiken heeft gezien, zou dat moeten kunnen.’
En daar is ie weer; zijn denigrerende toon. ‘Ik weet inmiddels hoe het werkt,’ zeg ik kortaf.
‘De jongens zijn gewoon een beetje lollig vandaag,’ bemoeit Jenny zich ermee. ‘Ze hebben de halve finale gewonnen en gaan dus door naar de finale.’ Ze neemt nog een flinke slok van haar bier en zet haar lege glas naast de andere twee. Daarna pakt ze een volle, die eigenlijk voor mij was bedoeld en neemt gelijk weer een teug. Uit beleefdheid drink ik ook nog iets. De bittere smaak begint al een beetje te wennen, maar toch neem ik nog steeds kleine slokjes, bang dat als mijn glas leeg is, ik er nog eentje moet drinken.
Jenny staat op en loopt naar de toiletten. ‘Zo terug,’ roept ze, terwijl ze heupwiegend met haar korte rokje, maar zonder te zwalken de pub doorkruist. Het is duidelijk dat de alcohol geen vat op haar heeft.
Een beetje verloren nip ik nog wat aan mijn glas als er achter me een stem klinkt.
‘Liever wijn, dus?’
Ik draai me om en kijk in de ogen van een lange man met donker glanzend haar. Zijn brede schouders passen perfect in zijn witte shirt en zijn stem klinkt vriendelijk, niet brallerig. Ik ben dan ook verbaasd dat hij in hetzelfde tenue is gestoken als zijn herrie makende teamgenoten. Hij moet al die tijd achter ons hebben gezeten, iets dat Jenny ook niet heeft opgemerkt, want ze heeft me niet aan hem voorgesteld.
‘Ja, geef mij maar wijn,’ zeg ik. ‘Maar ik geloof niet dat ze dat hier hebben.’
Hij schiet in de lach. ‘Hebben ze wel, maar die wil je niet, geloof me. Niet te drinken.’
‘O, nou, dan ben ik geloof ik toch blij met mijn bier.’
‘Geniet ervan en welkom in Glowbury. Hopelijk heb je het hier naar je zin.’
‘Ik ben pas vanmiddag aangekomen en heb nog niet zoveel gezien, maar de reis van het vliegveld naar hier was al prachtig. Zo rustig. En zo groen.’
‘Ik kan je wel een toer door de omgeving geven als je wilt.’
Mijn mond wil iets zeggen, maar mijn hart gaat zo tekeer dat ik de woorden ben vergeten. Ik probeer mezelf te kalmeren, maar zijn voorstel in combinatie met de vriendelijke oogopslag en zijn glimlach veroorzaken een black-out. Waarom krijg ik geen geluid over mijn lippen? Een simpel ja is al voldoende, maar zelfs dat lukt me niet.
‘Zo, jij nog een biertje?’ Jenny staat plotseling naast me en slaat me op mijn rug. Ik kijk haar vluchtig aan en schud mijn hoofd. Daarna draai ik me weer om naar de knappe man die me zojuist op een verkapte date heeft gevraagd, maar hij staat al bij de deur. Op zijn rug zie ik nog net het cijfer vijf staan voordat hij de pub uitloopt.
‘Zullen we anders ook iets te eten bestellen?’ Jenny kruipt naast me op haar barkruk. ‘Mag ik twee fish and chips,’ zegt ze daarna tegen de barman. ‘En doe nog maar twee bier.’
‘Hoe heet de speler met rugnummer vijf?’ vraag ik.
Jenny kijkt me aan en ineens is haar glanzende, lichtroze glimlach verdwenen. ‘Joshua, maar bij hem kun je beter uit de buurt blijven.’