Het is half acht ’s avonds en ik fiets een beetje waggelend naar huis. De cocktails zijn als een bom op mijn maag gevallen en af en toe komt er een zure oprisping omhoog. De zoete hapjes die Olivia met trots had geserveerd en die weer heerlijk waren geweest, helpen ook niet echt.
Ik zet mijn fiets tegen de zijkant van het huis en loop om naar de veranda. Daar blijf ik stokstijf staan. Voor de deur staat een klein, snoezig boekenkastje met glazen deurtjes. Aan de bovenkant prijken sierlijke krullen en de ruitjes in de deurtjes zijn van een zachtroze glas, dat perfect kleurt met het turquoise waarin het kastje is geschilderd.
Ik weet direct van wie deze beelderige creatie afkomstig is. Een beetje schichtig draai ik mijn hoofd en kijk naar het huis naast me waar geen licht brand. Gefrustreerd, omdat het kastje echt te schattig is voor woorden, maar ik het onmogelijk kan aannemen omdat de maker ervan mijn oma bijna de dood in heeft gedreven, pak ik het kunstwerk op. En dan pas heb ik door dat er iets in ligt. Ik zet het weer neer en open de deurtjes. Op een van de planken ligt een boek. De titel: De moord in de vuurtoren.
Ongewild begin ik te lachen. Je kunt zeggen wat je wilt van Cooper, maar hij heeft wel humor. En hoewel ik humor een belangrijke eigenschap vind, prefereer ik toch de avond die ik gisteren in een echte vuurtoren heb doorgebracht met iemand die er voor me is. Iemand die direct bij me op de stoep stond toen het niet goed ging met nana. En ineens weet ik waar ik wil zijn. Ik zet het kastje tegen de balustrade van de veranda en stap weer op mijn fiets.
Hotel Hallixston Bay ligt helemaal aan het andere einde van de kustlijn en ik heb zeker vijfentwintig minuten moeten fietsen voordat ik er ben. Bezweet zet ik mijn fiets in de stalling en loop de enorme lobby van het hotel binnen. Ik ben hier nog nooit geweest en het ongezellige, moderne interieur bezorgt me direct letterlijk de koude rillingen. De muren zijn strak wit en kaal, het meubilair is muisgrijs en het licht van de spotjes aan het plafond spiegelen op de paarlemoerkleurige tegelvloer. Het hotel is bedoeld voor toeristen, maar bij het zien van de onpersoonlijke ontvangstruimte, zou je denken dat het volgeboekt moet zijn met zakenlui. Het zou me niets verbazen als de inrichting het werk is geweest van Cooper, het is in ieder geval zijn stijl.
‘Dag, ik kom voor Brian Foster.’
‘Ogenblikje.’
De jongeman in zijn apenpakje – een te strakke donkerblauwe pantalon en een te grote blazer – tikt wat op zijn toetsenbord.
‘Het spijt me, maar Meneer Foster is niet aanwezig.’
‘Maar hij logeert hier nog wel?’
‘Jazeker, maar hij is de deur uit.’
‘O, oké, bedankt.’
Teleurgesteld neem ik plaats op een van de saaie brede stoelen die tegen de hoge wand van de bar aan staan. Achter me hoor ik glazen rinkelen en er klinkt geroezemoes boven de muziek uit.
Ik pak mijn telefoon. Het was natuurlijk ook niet zo slim om helemaal hiernaartoe te fietsen zonder Brian eerst te bellen. Ik heb er helemaal niet bij stilgestaan dat hij er niet zou kunnen zijn. Misschien is hij wel in de stad of staat hij bij mij voor de deur. Ik glimlach om mijn spontane, maar onnozele actie.
In mijn telefoon zoek ik zijn nummer en klik erop. Hij zal er ook wel om moeten lachen. Ik kijk op als ik een beltoon hoor die ik direct herken en die tegelijkertijd klinkt met de wektoon van mijn toestel. Brian is hier. Hij zit achter me in de bar.
In spanning wacht ik af, klaar om hem te vertellen dat ik in het hotel ben, maar hij neemt niet op. Zou hij zijn telefoon niet horen? Ik hoor hem zelfs en er staat nog wel een hoge wand tussen ons in.
Ik hang op en verkneukel me bij het feit dat ik hem ga verrassen. Op mijn tenen, puur voor de vorm om het allemaal nog wat spannender te maken, sluip ik de hoek om. En daar zit Brian zoals ik had verwacht. Maar hij is niet alleen. De blonde dame zit zowat bij hem op schoot en Brians arm ligt op haar bil. In eerste instantie ziet hij me nog niet eens staan, het is het schoothondje dat me als eerste opmerkt.
‘Ally!’ Brian weet niet hoe snel hij het meisje – ik zie nu pas hoe jong ze is – van zich af moet duwen.
‘Wat is dit? Wie is dit? Ik dacht dat wij…’ Er komen geen woorden meer, ik kan alleen nog maar happen naar lucht.
‘Ally.’ Brian duwt de blondine van de houten bank af. Ze valt op de grond. Brian valt er bijna naast. Hij is dronken en niet zo’n beetje ook.
Ik wacht niet af totdat hij weer allerlei smoesjes en spijtbetuigingen op me gaat afvuren, maar ren het hotel uit.
Volgens mij heb ik een record gezet, in ieder geval een persoonlijk record, want ik heb nog nooit zo hard gefietst. In iets meer dan een kwartier ben ik thuis. Bij iedere slag dat het wiel ronddraaide, beeldde ik me in dat ik Brian een trap tussen zijn benen gaf. Hij is helemaal niet veranderd, hij is nog steeds dezelfde klootzak die hij was. Wat ben ik stom geweest.
Met een klap trek ik de schuifdeur achter me dicht en haal mijn telefoon uit mijn tas. Brian heeft niet eens geprobeerd me te bellen. Ik tik op de groepsapp en wacht totdat de gezichten van Olivia en Skip in beeld verschijnen.
‘Ally, wat is er?’ Olivia’s ogen zijn nog kleiner dan normaal. ‘Alles goed?’
‘Nou, dat lijkt me niet,’ zegt Skip. ‘Kijk dan naar haar gezicht. Ze heeft gehuild.’
‘Brian…’ begin ik. ‘Ik wilde hem verrassen en… hij…’
‘Ojee.’
Ik hoor een ondertoon in Olivia’s stem die me helemaal niet bevalt, maar ik zet me eroverheen. Ik heb mijn vrienden nu hard nodig.
‘En weer was ze blond.’
Olivia kijkt nu moeilijk. Ze weet duidelijk niet wat ze moet zeggen. Ik doe mijn verhaal en mijn vrienden knikken op de juiste momenten hun hoofden en schudden nee op andere juiste momenten.
‘Moeten we naar je toekomen?’ vraagt Skip.
Ik haal mijn neus op. ‘Nee, dat hoeft niet. Het gaat wel weer. Ik ga naar bed.’
‘Truste, lieverd. We bellen je morgen.’
Ik hang op en loop de veranda op. Het is een heerlijke zomeravond. De zee is kalm, de wind mogelijk nog kalmer. In de verte zie ik de lichtbundel van de vuurtoren aan land. Hij had door de ramen van de vuurtoren op zee geschenen, terwijl Brian en ik er de liefde hadden bedreven. Een liefde die echt had gevoeld. Ik had Brian gezegd dat ik hem had vergeven, en ik meende het. Hoe kon ik zo stom zijn?
Ik schop tegen de paal van de balustrade, maar ik bezeer er allemaal maar mijn voet mee. Hoppend op een been, sta ik te jammeren. Dan valt mijn oog op het boekenkastje. Ik trek de deurtjes open en haal de thriller eruit. Ik heb zin in bloed.
Ik weet niet hoelang de meeuwen al krijsend boven mijn huis vliegen, maar ik hoor ze nu pas. Met een klap sla ik het boek dicht. Ik had iedere bladzijde haastig omgeslagen, omdat ik wilde weten hoe het verhaal verderging. Ik zeg het liever niet, maar Cooper heeft gelijk; “Moord in de vuurtoren” is een geweldig boek.
De wekker geeft aan dat het halfzes is. Ondanks dat ik de hele nacht op ben geweest, ben ik niet moe. Het boek heeft me juist energie gegeven en bovendien een paar ideeën hoe ik Brian zou kunnen vermoorden.
Zuchtend leg ik de thriller op mijn nachtkastje. Wat moet ik nu doen? Solliciteren naar die baan op de uni in Brighton is geen optie meer. Ik moet er niet aan denken om Brian dag in dag uit daar tegen te komen. De droom van een huis met een tuin met spelende kinderen kan ik ook wel vergeten. En mijn reisplannen hangen ook nog steeds in de wilgen. Ik ben gewoon weer terug bij af. Of nee, het is zelfs nog erger, want over een paar dagen bestaat de Wolshop niet meer en ben ik ook nog mijn baantje kwijt en nana haar huis. Ineens heb ik behoefte aan een wandeling.
De zon schijnt al volop, maar op dit tijdstip is het nog niet heet. Ik geniet dan ook van de aangename warmte. Bij het huis van Cooper is het stil. De gordijnen zijn open, maar ik zie niemand en daar ben ik blij om. Fatsoen-technisch zou ik hem moeten bedanken voor het boek en het prachtige kastje, maar het lukt me niet. Ik wil hem nog steeds niet zien.
Ik doe mijn schoenen uit en loop op mijn blote voeten door de branding. Golven klotsen tegen mijn enkels aan en ik moet denken aan het moment dat Brian en ik kopje onder werden getrokken door de vloed. Ik had zo moeten lachen. Nu kan ik alleen maar huilen. Hoe kan hij me dit aandoen? Nog een keer?
‘Ally.’
Ik hef mijn hoofd op en kijk in het gezicht van onze huisarts. ‘Dokter Taylor.’
‘Jij bent er al vroeg bij.’
‘Ik kon niet slapen.’
‘O, heb je daar vaker last van?’
‘Nee, nee, gelukkig niet.’
‘Of maak je je nog steeds zorgen om je oma? Dat hoeft niet meer, hoor. Dankzij die operatie is het gevaar nu geweken. Ze heeft zo veel geluk gehad dat jij haar tijdig hebt gevonden. Het had ook zomaar op een ander moment kunnen gebeuren en dan was er misschien geen hulp geweest.’
Ik kijk de dokter vragend aan. ‘Hoe bedoelt u? Zomaar?’
‘Nou, eigenlijk niet zomaar, maar bij een extreem verwijd bloedvat weet je nooit wanneer het scheurt.’
En ineens ben ik blij dat het die ochtend is gebeurd en niet op een moment dat ik er niet was.
‘Ally, gaat het?’
‘Ja, ik geloof alleen dat ik een heel verkeerde keuze heb gemaakt.’
De gordijnen zijn nog steeds open, maar ik zie geen Cooper. Ik ga dichter tegen het raam aan staan, vouw mijn handen tot kommetjes en houd ze langs mijn ogen. Ik zou zo beter zicht moeten hebben, maar mijn adem doet de ruit beslaan.
‘Hé.’
Ik schrik me rot. Met een ruk draai ik me om. Cooper staat achter me op het strand.
‘Hé.’ Ik weet niet meer uit te brengen. ‘Dank je wel,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Voor het boekenkastje. Het is prachtig.’
‘Precies zoals je het beschreef volgens mij. Met krullen en in een leuk, fris kleurtje.’
Ik knik. ‘Dank je wel.’
‘Dat zei je net ook al.’
‘Sorry, eh… waar ik eigenlijk voor kom…’
‘Wil je binnenkomen?’ Cooper komt naast me staan, opent de schuifdeur en gaat de woonkamer binnen. Ik volg hem.
‘Iets drinken?’
‘Cooper…’ Ik pak hem bij zijn arm vast nog voordat hij de keuken in kan gaan. ‘Ik wil iets zeggen en dat is niet makkelijk voor me.’
‘Oké, ik luister.’
Ik begin te ijsberen, krab een keer op mijn hoofd en kijk hem dan strak aan. ‘Sorry. Ik wil sorry zeggen. Ik heb misschien wat overdreven gereageerd.’
Cooper gaat op de bank zitten. Normaal gesproken dendert hij meteen met een woordenstroom door mijn verhaal heen, maar nu zwijgt hij.
‘Als het bloedvat van mijn oma niet die ochtend was gescheurd, dan was het wel op een ander moment gebeurd. En misschien was er dan niemand geweest die de hulpdiensten had kunnen bellen. Nu was ik er, gelukkig.’
Cooper kijkt me alleen maar aan. Hij zegt nog steeds niets.
‘Het is gewoon…’ ga ik verder, ‘… jullie hebben haar steeds zo van streek gemaakt. Ze was er de laatste tijd helemaal gestrest door. Dat geschreeuw…’
‘Het is mijn vader die tegen haar heeft geschreeuwd.’
‘Vriendelijke man.’ Ik kan er niets aan doen, ik moet het even kwijt.
Cooper lacht, maar zijn ogen lachen niet mee. ‘Hoe gaat het nu met je oma?’
‘Beter, gelukkig.’
‘Ally, het is nooit mijn bedoeling geweest om haar van streek te maken. Zoals ik al zei, het was vooral mijn vader die het woord voerde. Hij kan nogal fanatiek zijn in zijn werk.’
‘Fanatiek? Ik heb gezien hoe hij tegen mijn oma tekeer ging, het is ronduit schandalig hoe hij met mensen omgaat.’
Ineens komt er weer een woede bovendrijven. Het mag dan zo zijn dat een zwakke aorta de boosdoener was van nana’s ziekenhuisopname, het praat het gedrag van zijn vader nog niet goed.
‘Doet hij dat bij al zijn slachtoffers? Want dat zijn het, slachtoffers. Hardwerkende mensen die een eigen zaak runnen, vaak al vele jaren en vanwege gemeentelijke besluiten de boel moeten verkopen. Aan jullie. Wat voor deal hebben jullie eigenlijk met de gemeente, want het ruikt gewoon naar vuil spel.’
Ik loop de veranda op. Tranen staan in mijn ogen.
‘Wat moet mijn oma nou? En waar moet ze straks gaan wonen? Ze gaat die winkel echt niet aan jullie verkopen, hoor.’ Ik weet dat ik onzin praat, dat nana geen keus heeft, maar voor even wil ik net zo eigenwijs en standvastig zijn als zij.
Cooper is achter me aangekomen en laat me uitrazen. Ik sta te stampvoeten op de houten planken, schop tegen de steunen van de balustrade en word weer pijnlijk herinnerd aan het stugge hout dat niet meegeeft.
‘Ik heb ontslag genomen.’
Abrupt stop ik met het vernielen van zijn veranda. ‘Wat?’
‘Je hebt gelijk. Mijn vader is een rat en ik wil niet meer voor hem werken. Hij bedreigt mensen en knijpt ze uit.’
Ik ben met stomheid geslagen. ‘Wat?’ vraag ik nogmaals.
‘Altijd moest ik voor hem in de houding springen. Eén telefoontje was genoeg om alles te laten te vallen en voor hem te rennen.’
Ik denk aan zijn mobiel die had gerinkeld toen we samen waren en het moment daarna waarop hij me abrupt had verlaten zonder enige uitleg. Ineens is het me ook duidelijk dat het zijn vader moet zijn geweest die hem had geroepen tijdens ons intieme moment op het festival. De man had blijkbaar een grote invloed op Cooper.
‘Ik was niet op de hoogte van de contracten die hij afsloot met de verkopers. Ik heb altijd gedacht dat hij een redelijk bod deed. Bij jouw oma was het een ander verhaal vertelde hij mij. Jouw oma was moeilijk.’
‘Een hinderlijk oponthoud.’
‘Ja, zo noemde hij haar inderdaad. Ik heb je oma nooit pijn of verdriet willen doen. Ik ben interieurontwerper. Het enige wat ik wil, is bedrijven mooi inrichten.’
‘En die alfajores?’
‘Hè. Wat?’
‘Ik weet dat Olivia ze heeft gemaakt.’
Cooper schiet in de lach. ‘Nood brak wet, ik kan nog geen ei bakken. Sorry.’
‘Het is je vergeven. En ook wat je vader betreft. Dat wil zeggen, ik vergeef je vader niet voor hoe hij mijn oma heeft behandeld, maar ik vergeef het jou. Je stond blijkbaar onder enorme druk van je vader en ik vind het moedig van je dat je uit het familiebedrijf stapt. Dat zal geen gemakkelijke keuze zijn geweest.’
Cooper komt voor me staan. ‘Dankzij jou ben ik wakker geschud en heb ik het lef gehad om me tegen hem af te zetten. Zonder jou had ik dat nooit gedaan.’
‘Eh… ik weet niet of …’
‘Ik ben jaloers op jouw temperament, Ally, en hoe je opkomt voor je oma. Jij gelooft in dingen en staat ergens voor. Dat maakt je mooi.’
Ik draai mijn hoofd weg, omdat ik het idee heb dat ik begin te blozen.
‘Ally, al vanaf het eerste moment dat ik je zag, ben ik weg van je. Dat heb ik je al eens eerder gezegd en dat meen ik.’ Cooper zwijgt even. Daarna pakt hij mijn hand vast. ‘Ik heb je nooit verdriet willen doen. En als ik iets voor je oma kon doen, dan deed ik dat, maar ik kan de gemeentelijke plannen niet wijzigen. Zelfs mijn vader kan dat niet.’
‘Dat weet ik. Mijn oma zal de papieren moeten tekenen.’ Een traan rolt over mijn wang. ‘Waarom heeft de gemeente dan ook besloten om van het gebied bij onze winkel honderd procent horecagebied van te maken?’
‘Zeventig procent.’
‘Hè, hoe bedoel je?’
‘De frietzaken en cafés die er al zitten, moeten honderd procent horeca blijven. Iedere nieuwe zaak moet tenminste zeventig procent horeca bedrijven.’
‘Dat wist ik niet.’
‘Je oma heeft daar als het goed is brieven van de gemeente over ontvangen. Ze kan zelfs nog tot het einde van de maand een bedrijfsplan indienen.’
‘Waar heb je het over?’
‘Nou, precies wat ik zeg. Mocht je oma een horecazaak willen beginnen, dan kan ze haar idee indienen bij de gemeente en dan hoeft ze het niet aan ons, ik bedoel, mijn vader te verkopen.’
Zo helder als Coopers ogen me aankijken, zo helder wordt het ineens in mijn hoofd. ‘Sorry, ik moet gaan.’
Olivia’s haar is statig en piekt alle kanten op. Op haar wang staan slaapvouwen van het hoofdkussen waar ze zojuist nog op heeft gelegen.
‘Ally, hoe laat is het?’
‘Te laat. Ik moet iets met je bespreken.’ Ik duw mezelf de gang in en Olivia wankelt achteruit.
‘Laat me eerst een kop koffie zetten.’ Olivia sloft naar de keuken waar ze tergend langzaam een coffeepad in het apparaat legt en mogelijk nog langzamer het reservoir met water vult. Ik kan het niet aanzien. Iedere minuut is kostbaar nu ik een plan heb.
Geeuwend staat Olivia te wachten totdat de machine begint te pruttelen. En dan eindelijk ruikt de keuken naar aroma.
‘Nou, wat is er zo dringend dat je om…’ Olivia werpt een blik op de keukenklok, ‘… tien voor zeven bij mij voor de deur staat.’
‘Drink eerst even een slok van je koffie, ik wil dat je goed wakker bent.’
‘Is het Brian?’
Ik schud mijn hoofd.
‘Cooper?’
‘Zoiets.’
‘Zoiets?’ Olivia neemt nog een slok van haar koffie.
‘Ol, ik weet hoe we het pand van nana kunnen redden.’
Het is inmiddels bijna vijf over acht. Met Coopers woorden nog in gedachten, ben ik meer dan een uur lang onafgebroken aan het woord geweest en ik heb Olivia’s kleine ogen nog nooit zo groot zien worden. En dat komt niet door de koffie.
‘Dus je doet het?’ vraag ik voorzichtig.
‘Ben je gek! Ik vind het een super plan.’
Er ontsnapt een zucht van opluchting over mijn lippen. Ondanks dat ik zelf razend enthousiast ben over mijn eigen idee wist ik niet zeker of Olivia het zag zitten. Het is nogal een beslissing om te maken.
‘Dank je wel.’ Ik omhels Olivia. ‘En dan gaan we nu naar nana om haar over dit idee te vertellen.’
‘Ally, ze zal vast akkoord gaan. Ik ben zo blij dat ik je hiermee kan helpen. Maar weet jij het zeker? Wil je dit avontuur wel met me aangaan?’
Avontuur. Een paar weken geleden betekende dat woord nog iets heel anders voor me. Ik zou bergen gaan beklimmen, oerwouden gaan doorkruisen en strandfeesten gaan bijwonen met vreemden. Nu ga ik iedere dag hetzelfde doen met mijn beste vriendin die ik al jaren ken.
‘Ik weet het heel zeker. We zullen een superteam zijn. Dat ben ik altijd al geweest met mijn vrienden.’
‘Skip!’ roepen we daarna in koor.
Ik tik al op zijn naam in mijn telefoon, terwijl Olivia haar tas pakt. Wij doen de dingen altijd samen en dus bel ik onze derde musketier. De hele weg naar de Wolshop licht ik hem in over mijn plan en af en toe moet ik de telefoon een paar centimeter van mijn oor vandaan houden om niet doof te worden van zijn enthousiaste gilletjes.
Als we voor de Wolshop komen aanrijden, staat Skip er al.
‘Nana weet dus nog van niets, hè,’ herhaal ik nogmaals. ‘Laat mij eerst even met haar praten.’
Skip knikt. ‘Wij wachten hier, maar vertel het haar een beetje snel. Ik weet niet of ik nog zo lang kan wachten.’
Nana doet net de winkeldeur open. ‘Goedemorgen, Allison. Ik ben blij dat je er al bent. Ik moet met je praten.’
‘Goedemorgen nana. Ik moet ook met jou praten.’
‘Ik eerst, Allison. Ga zitten.’
Op nana’s gezicht ligt een ernstige blik. Een beetje zorgelijk neem ik plaats in een van de rotan stoeltjes voor het raam. Aan de overkant van de straat zie ik Skip en Olivia staan.
‘Ik heb het contract getekend.’
‘Wat!’ Nee, ik heb…’
‘Stop, Allison, stop, alsjeblieft. Ik heb geen keus.’
‘Dat heb je wel. Jij mag ook een horecazaak beginnen, wist je dat niet?’
‘Ja, daar heb ik brieven over gehad, maar dat wil ik helemaal niet. Zeker niet meer op mijn leeftijd.’
‘Maar je gezondheid is nu toch weer beter.’
‘Allison, mijn gezondheid is weliswaar verbeterd na de operatie, maar is helaas toch wel minder dan eerst. Ik ben veel moe en het is tijd dat ik stop met de winkel. Het bod is wat aan de lage kant, maar ik kan er een klein 2-kamerappartementje voor huren.’
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Nana is gezwicht voor de druk van Withaker, net nu ik een plan had. Ik knijp in de armleuningen van het rotan stoeltje. Ik hoor het vlechtwerk kraken.
‘Ik vind het alleen zo erg voor jou, Allison. Nu zal je droom nooit uitkomen. Dit zal nooit jouw boekwinkel worden. Het spijt me.’
Ik begrijp dat ik te laat ben. Ik verfoei mezelf. Waarom heb ik Cooper ook zo buitengesloten? Hij houdt van mijn temperament, maar door mijn koppigheid is alles nu voorbij. Als ik eerder met hem had gepraat, had ik eerder geweten wat ik moest doen.
‘Het geeft niet, nana,’ pers ik er met moeite uit. Ik zie dat ze is moegestreden en dus laat ik het voor wat het is, hoe moeilijk ik dat ook vind. ‘Het belangrijkste is dat je nog leeft. Ik was zo bang dat je dood zou gaan.’ Ik omhels haar.
‘De dokters hebben goed werk verricht.’ Ze staat langzaam op vanuit haar stoel. ‘Nou, dan ga ik het contract maar eens afgeven bij die gluiperd.’
‘Wat? Je zei toch net dat je al had getekend?’
‘Ja, dat klopt, maar het ligt nog hier.’
Nana loopt naar de toonbank en pakt de dikke envelop. Ik weet niet hoe snel ik hem uit haar handen moet trekken. Daarna begin ik te springen van blijdschap.
‘Allison!’
‘Nana, ga nog even zitten. Ik denk dat je toch niet naar een 2-kamerappartementje hoeft.’
Dit keer kost me het slechts tien minuten om mijn verhaal te doen. Bij ieder woord dat ik over mijn plan vertel, schuift nana van enthousiasme naar het puntje van haar stoel totdat ze er bijna vanaf valt.
‘Wat vind je ervan?’
‘Allison, ik vind het een fantastisch idee. Maar wat vind je er zelf van? Het is niet jouw perfecte droom.’
‘Nee, maar misschien is het in dit geval het toch wel.’
Op dat moment rinkelt de winkelbel en steken Skip en Olivia hun hoofden om de hoek. ‘Mogen we al komen? We houden het niet meer.’
‘Ja, alsjeblieft kom binnen. Nana vindt het een goed plan.’
‘Nee, ik vind het een fantastisch plan.’
‘Dus we doen het: “Olly’s en Ally’s Zoet & Boek”?’
Skip staat te stuiteren, nana heeft tranen in haar ogen.
‘Nee,’ zeg Olivia plots. Haar stem klink vastberaden.
‘Wat?’ Ik moet echt even gaan zitten. Zojuist was mijn beste vriendin nog razend enthousiast geweest om samen een zaak te openen. Zeventig procent zou bestaan uit een tearoom met baksels van Olivia en dertig procent zou bestaan uit mijn boekwinkel. Natuurlijk had ik liever mijn eigen grote winkel gehad met niets anders dan boeken, maar ik geef graag een stukje droom op voor nana.
‘Nee,’ zegt Olivia nogmaals. ‘Alleen als het “Ally’s en Olly’s Boek & Zoet” wordt.’ Het is tenslotte jouw idee.’
Ik ontplof bijna. ‘Trut,’ zeg ik trillend. Daarna schiet ik in de lach.
‘Had ik je bijna, hè.’
‘Dit is helemaal niet leuk, mijn hart!’ gilt Skip. ‘Of denk liever aan het hart van je oma.’
De winkelbel rinkelt. Een beetje aarzelend komt Cooper binnengelopen. ‘Ah, ik dacht al dat je hier was.’
‘Wat doet hij hier?’ Nana verkrampt. ‘Mijn winkel uit. Ik zal nooit tekenen, want mijn kleindochter is zojuist met een geweldig idee gekomen.’
‘Nana, rustig. Cooper en ik…’
‘Ken jij hem?’
‘Ja, hij is mijn nieuwe buurman. En hij…’
‘Mevrouw Hartley, ik kom u mijn excuses aanbieden. En ik kom u vertellen dat ik niet meer voor mijn vader werk. Ik heb ontslag genomen.’
‘Is het waar wat hij vertelt, Allison?’
‘Ja, nana. Ik zal u straks nog veel meer vertellen, maar eerst moeten we een bedrijfsplan schrijven.’
Het is nu zes maanden later en vandaag gaat de zaak officieel open. Ik voel een aangename kriebel in mijn buik. Ondanks dat ik Hallixston niet ben uit geweest, beleef ik inmiddels het grootste avontuur van mijn leven. Mijn koffers heb ik uitgeruimd, alles ligt weer terug in de kast. Het open vliegticket bewaar ik, want ik wil zeker nog een keer naar Zuid-Amerika. Met Cooper. Eten. Dansen.
Maar voor nu ben ik druk met de zaak. Ik kijk eens rond en er verschijnt een grote glimlach op mijn gezicht. Het is prachtig geworden. We hebben ervoor gekozen om de boekwinkel en de tearoom niet te scheiden. Overal staan stoffen kuipstoeltjes en kleine tafeltjes. Rondom, tegen de muur staan boeken in allerlei genres, maten en kleuren. Ook in de houten vakken waar eerst de wol lag, staan nu boeken. Ik hoef mijn ogen niet meer te sluiten om ze in gedachten te zien, ze staan er echt.
In de etalage prijken vier kleine, schattige boekenkastjes die Cooper heeft gemaakt. Ze worden omringd door plastic cupcakes, taarten en theepotten. Erboven, in een halve boog siert op de winkelruit in roze plakletters onze bedrijfsnaam: Olly’s en Ally’s Zoet & Boek. Volgens de regeltjes moet de nadruk van de horecazaak de prioriteit hebben en dus staat mijn naam als tweede op het raam. Het kan me niet schelen, mijn droom is uitgekomen, ook al staat de zaak juridisch gezien nog op naam van nana. Een belastingtechnisch dingetje, ook al niet belangrijk.
‘Wilt u nog een pot thee?’ Skip kijkt de gasten vriendelijk aan en veegt zijn handen af aan zijn schort. Hij stond erop eentje te dragen, anders kwam deze musketier niet helpen.
Ik ga buiten bij nana op het terras zitten op een van de zuurstokroze rotenstoeltjes. Cooper heeft ze met een spuitbus overgespoten en nu passen ze perfect bij het interieur van onze zaak.
‘Mist u de Wolshop?’
‘Ach, kind, weet je, niets blijft zoals het is. Kijk nou wat een mooie zaak jullie ervan hebben gemaakt. Ik ben zo trots op je, Allison.’
‘En ik ben trots op jou, nana. Al die jaren, zelfs na het overlijden van opa, heb jij je ingezet voor de Wolshop. Ik kan alleen maar hopen dat Olivia en ik onze zaak ook zoveel jaren succesvol mogen runnen.’
‘Willen de dames misschien een heerlijk fruitig vanillecakeje met aardbeien?’ Skip staat voor ons tafeltje en houdt twee bordjes in zijn handen. ‘Een nieuw baksel van onze eigen Olly.’
Nana en ik nemen de lekkernijen gretig aan.
‘Wat kan het leven toch heerlijk zijn,’ zegt nana. Ze neemt een hap van de zoetigheid. Daarna sluit ze haar ogen. Ze geniet zichtbaar van haar oude dag.
Ik eet mijn gebakje snel op en haal dan de post uit de brievenbus. Met de stapel enveloppen trek ik me terug in de opslagkamer. Ik wil de post op een van de planken leggen, maar dan valt mijn oog op een handschrift dat ik ken. Ik open de envelop en lees de paar woorden die op de kaart staan:
Lieve Ally,
Gefeliciteerd met je nieuwe zaak.
Jammer dat je niet naar Brighton komt om hier te werken.
Ik had je graag nog eens gezien.
Liefs,
Brian
Ik lees het slechts één keer, scheur dan de kaart in minuscuul kleine stukjes en gooi de versnipperde felicitatie bij het oud papier.
Na een diepe zucht begin ik met het uitpakken van de dozen. Deze keer zit er geen wol in, maar zijn het boeken. Ik kan het niet laten de kaften te voelen, de inkt te ruiken en de achterflappen te lezen. Ik ga op de grond zitten, met mijn rug tegen de muur. Ik weet dat ik naar de winkel moet, maar ik gun mezelf even een momentje.
‘Gefeliciteerd met de nieuwe zaak, mevrouw Hartley.’
Ik schrik op van Cooper die zijn hoofd om het dikke, groene gordijn steekt dat er nog steeds hangt. Ik kon het niet weghalen, het heeft bijna iets magisch.
Vanachter zijn rug haalt hij een grote bos bloemen.
‘Dank je wel,’ zeg ik zonder op te staan.
‘Wat doe je daar op de grond?’ Cooper legt de bloemen op een plank.
‘Neuzen in de nieuwe boeken.’
‘Zit er iets goeds bij?’ Cooper komt bij me zitten.
Ik schuif iets naar voren, zodat Cooper tegen de muur kan zitten en ik tegen hem aan kan leunen.
‘Deze lijkt me wel wat.’ Ik laat de titel zien en lees de achterflap hardop voor.
Cooper pakt het boek uit mijn handen, slaat het open en begint te lezen. De geluiden achter het gordijn vervagen en ik hoor alleen nog maar de stem van Cooper die me meeneemt in een romantisch verhaal.
‘Ik hou van je.’ Mijn woorden onderbreken zijn woorden. Ik draai mijn hoofd en kus hem. Wat ben ik blij dat ik deze zomer in Hallixston ben gebleven.