Seriemoordenaar: taaltechnisch is het woord, dat uit twee delen bestaat al fascinerend te noemen, alsof het tweede woord niet al monsterlijk genoeg is zonder de toevoeging van het eerste. De mens erachter – of hoe noem je het wezen dat slecht bloed door zijn kloppende aderen heeft stromen – is al eeuwenlang een interessant studie-object. Wetenschappers verslinden artikelen, hele boeken en op andere wijze vergaarde informatie op het net en ver daarbuiten om maar een fractie van het denkvermogen in zijn bovenkamer te begrijpen.
Het brein van een seriemoordenaar zou namelijk anders in elkaar zitten dan dat van “normale”mensen, wat dat laatste ook mag betekenen. De psychopaten – meestal van het mannelijke geslacht volgens de gepubliceerde gegevens – hebben behoefte aan beloning, zijn niet onder de indruk van straf en reageren niet op emoties van anderen.
De moord op het eerste slachtoffer, misschien nog klunzig en met niet al te beste voorbereiding uitgevoerd, geeft de dader een overweldigend gevoel van macht en laat hem hunkeren naar meer. Hij moet de controle hebben en dus worden zijn voorbereidingen nauwgezetter. Hij stalkt wekenlang en soms zelfs maandenlang zijn volgende prooi, observeert haar – de meeste slachtoffers zijn van het vrouwelijke geslacht – en laat zijn gefrustreerde, vaak seksueelgerelateerde fantasieën op haar los. In veel gevallen ontwikkelt hij zijn eigen sadistische werkwijze, zodat de pers schrijft over “het beest” of “het monster”.
‘Dag, mijn naam is Meike. Ik had u gebeld over het interview.’
De vrouw in de deuropening heeft grijsgroene ogen die rusten op grijsblauwe wallen in een bleek en met fijne rimpeltjes bestrooid gezicht. ‘Kom gauw binnen, meisje.’ Ze trekt me de gang in, kijkt vluchtig de straat af en doet daarna de deur dicht, het donker met al wat er rondsluipt buiten latend. Met snelle halen vergrendelt ze zowel de bovenste als de onderste veiligheidsklem op de deur, waarna ze ze beide twee keer controleert. De eerste vraag die ik haar had willen stellen – bent u bang, nu er een seriemoordenaar bij u in de buurt rondloopt – heeft ze zojuist al beantwoord.
Ik leg mijn rugtas in een hoek van de gang, naast de meterkast als zware voetstappen het huis naderen. Een lange, donkere gestalte doemt op achter het melkglas in de voordeur, maar verdwijnt dan weer. Ik zie dat de vrouw haar adem inhoudt en nogmaals met haar blik de klemmen op de deur controleert. Zelf luister ik aandachtig naar de voetstappen die nu nauwelijks meer hoorbaar zijn, terwijl ik mijn telefoon uit mijn rugzak haal. Daarna hang ik mijn helm op aan de kapstok.
‘Ben je met de brommer?’ vraagt de vrouw.
‘Ja, ik had geen zin om dat hele eind te fietsen, ik woon voorbij de polders.’
‘Dat is zelfs met de brommer nog ver.’
‘Je moet er wat voor over hebben als student. Wel erg fijn dat ik nog zo laat mag langskomen. Mijn andere afspraak heeft afgezegd en ik moet mijn opdracht morgen al inleveren.’
‘Geen probleem, wij werken vaker met studenten van de opleiding journalistiek.’
Ze gaat me voor de woonkamer in waar haar hakken vrolijk verder tikken op de witte plavuizenvloer die blijkbaar over de hele benedenverdieping ligt en glanst alsof hij met bijenwas is gepoetst.
‘Wil je iets drinken?’
‘Nee,’ antwoord ik beleefd en neem plaats aan de eettafel waar een vol glas wijn naast een halflege fles prijkt.
‘Vind je het erg als ik deze nog opdrink?’ vraagt de vrouw en zonder op mijn antwoord te wachten neemt ze een slok.
‘Nee, hoor,’ antwoord ik geheel overbodig. ‘Zal ik dan maar beginnen?’ Ik haal een vel papier uit mijn broekzak, vouw het open en klik vervolgens op de recorder-app van mijn telefoon. Ik negeer de onrustige vingers van de vrouw die zich strakker om de steel van het wijnglas spannen en de donkerrode vloeistof laten deinen als een woeste zee.
‘Mevrouw Baerveldt,’ spiek ik op mijn briefje, ‘u heeft in uw carrière als hoofd van de landelijke politie een jarenlange ervaring met misdadigers. Wanneer spreken we over een seriemoordenaar?’
‘De definitie van een seriemoordenaar is een moordenaar die twee of meer slachtoffers maakt in verschillende, verder niet-gerelateerde misdrijven.’ De feiten rollen over haar tong, droog en moeiteloos.
‘Dus bij twee slachtoffers spreekt men al over een seriemoordenaar?’
‘Ja, technisch gezien wel, maar helaas blijft het daar vaak niet bij.’
‘Wat doet het met u nu er hier, in uw eigen regio nota bene, een seriemoordenaar actief is?’
‘Het feit dat we te maken hebben met een psychopathische gek, want anders dan dat kan ik de dader niet definiëren, is al erg genoeg. Of dat hier in de regio gebeurt of ergens anders in het land is niet van belang, wel het feit dat er al zoveel slachtoffers zijn gevallen.’
‘Vijf,’ herinner ik haar eraan.
‘Ja, vijf. Een exorbitant hoog getal in een week tijd, dat hebben we in Nederland nog niet eerder meegemaakt.’
‘Er zijn genoeg namen te noemen van moordenaars die meer dan vijf slachtoffers op hun naam hebben staan.’
‘Ja, maar zij opereerden in een langer tijdsbestek en ze zijn niet eens veroordeeld voor alle gevallen waarvoor ze verdacht waren.’
Ik zie dat de vrouw moeite heeft zich aan de feiten te houden, maar omdat het een journalistiek artikel is dat ik schrijf – enkel en alleen voor het universiteitsblad, maar toch – houdt ze zich keurig aan de gepubliceerde statistieken.
‘Maria Swanenburg,’ zeg ik, ‘zij is veroordeeld voor bijna honderd moorden.’
‘Ja, dat klopt, maar dat was in achttienhonderd. En zij had een heel andere methode en beweegreden. Zij vergiftigde haar slachtoffers om geld op te strijken van de verzekeringspolissen.’
‘Wat is de beweegreden van deze seriemoordenaar, die al vijf mensen op gruwelijke wijze van het leven heeft beroofd?’
De vrouw heeft haar glas al minutenlang niet meer aangeraakt. Mijn honger naar dit onderwerp lijkt haar dorst te hebben gelest of misschien heeft ze gewoonweg geen zin meer in het alcoholische drankje dat beter zou passen in een café of op een feestje als sfeermaker voor een gezelliger gespreksonderwerp.
‘Mevrouw Baerveldt,’ vervolg ik als ik geen antwoord krijg, ‘er zijn twee overeenkomsten te noemen tussen de slachtoffers: het zijn allemaal vrouwen en ze hebben allemaal een topfunctie. Er was een minister, een populaire tv-presentatrice, een bankdirectrice, een bestuursvoorzitster van een grote multinational, een…’
‘Meisje,’ onderbreekt ze me met felle stem, ‘je weet dat ik geen gedetailleerde informatie over het onderzoek kan geven.’ Een hautaine uitschieter in dit tot nu toe beleefde gesprek.
‘Dat weet ik, maar de namen van de slachtoffers zijn bekend gemaakt in de media en hun overeenkomst is waterdicht, zou ik zo zeggen. Laat ik dan vragen naar zijn werkwijze. Heeft u al een profielschets van de dader kunnen maken?’
Buiten klinkt opeens het geluid van brekend aardewerk. De scherven kletteren op de terrastegels in de achtertuin. ‘Dat zal de wind zijn,’ zegt de vrouw zo nonchalant mogelijk, maar het hopje waarmee ze van schrik even van haar stoel los kwam is me niet ontgaan.
‘Het zijn inderdaad allemaal vrouwen met topbanen,’ zegt ze dan, zonder op mijn laatste vraag over de profielschets van de dader te antwoorden. Ik wacht af, maar ze gaat niet verder en daarom stel ik haar dan toch de vraag die me bij binnenkomst al op de lippen lag: ‘Bent u bang om zelf slachtoffer te worden?’
Het hoofd van de landelijke politie kijkt me niet aan, staart naar het tafelblad waar kleine druppeltjes wijn rondom de voet van het glas glinsteren in het licht van de hanglamp. ‘U heeft ook een hoge functie. En u jaagt nog wel op de moordenaar,’ doe ik er nog een schepje bovenop.
‘Gisteren was ik nog op de televisie, stond ik naast de minister-president tijdens de persconferentie.
Ik begeef me onder hoogstaande mensen, doe belangrijk werk en beteken iets voor de maatschappij. Ik heb geen tijd om bang te zijn voor een malloot die het fijn vindt om slimme, hardwerkende vrouwen hun hersens in te slaan.’
Slimme vrouwen.
‘Dus u kijkt niet steeds over uw schouder als u na een lange vergadering ’s avonds in een verlaten parkeergarage naar uw auto loopt?’
‘Meisje, er is nog geen één vrouw in een parkeergarage aangevallen. Je moet wel de feiten checken voordat je een interview afneemt. De dader weet steeds het vertrouwen van de slachtoffers te winnen, hij komt gemakkelijk met ze in contact. Hij is een sluwe man, waarschijnlijk zeer intelligent, maar hij heeft sporen achtergelaten en die zijn we nu aan het onderzoeken.’
De vraag die ik nu het liefst wil stellen, slik ik in en met moeite pers ik er een andere uit: ‘Dus de dader is zeker weten een man?’
‘Ja, onze profiler…
profiler, ik haat dat woord.
… omschrijft de dader als een grote man, waarschijnlijk impotent en hij heeft een afkeer van machtige vrouwen. Het ziet er naaruit dat zijn moeder een dominante vrouw was en hem als kind vaak heeft vernederd en misschien ook wel fysiek heeft mishandeld.’
‘Waarom denkt u dat?’
‘Niet ik, onze profiler zoals ik al zei.’
Weer dat woord.
‘Er is een studie gedaan naar de hersenen van seriemoordenaars en het milieu waarin ze zijn opgegroeid en het blijkt dat beide factoren een evengrote rol spelen. Geweld is voor vijftig procent genetisch bepaald, de omgeving bepaalt voor de andere vijftig procent of iemand een psychopaat wordt of niet. Een afkeer van vrouwen met aanzien, in welke vorm dan ook, komt vaak voort uit haatgevoelens jegens de moeder van de dader.’
Terwijl de vrouw opnieuw droge informatie over haar felgestifte lippen laat ontsnappen, licht de recorder-app op als een bewegende grafiek waarin de feiten een plekje lijken te zoeken.
Een windvlaag raast langs de schuifpui en laat de ruiten knetteren. Of zijn het de scharnieren? De vrouw draait abrupt haar hoofd en haar ogen schieten heen en weer.
‘U noemde de dader impotent. Waarom denkt u dat?’ vervolg ik, terwijl ook ik mijn hoofd naar de plek wend waar het geluid vandaan kwam.
Het duurt een tel of twee, misschien drie voordat de vrouw haar concentratie terug heeft, maar haar stem klinkt zacht. ‘De slachtoffers zijn geen van allen verkracht.’
‘Dus geen Jack de Ripper.’
‘Meisje,’ haar zucht benadrukt de toon van het woord, ‘Jack de Ripper is van een heel andere soort, hij had het op prostituees voorzien. Dat is een onmogelijke vergelijking met de hooggeschoolde vrouwen over wie we het nu hebben. Deze dader kan waarschijnlijk seksueel niet presteren en haalt zijn genot uit het doden van zijn slachtoffers.’
‘Waarschijnlijk, dus dat is niet zeker?’
Ze lijkt even na te denken, heeft het wijnglas inmiddels toch weer gevonden en na een trage, lange slok schudt ze haar hoofd. ‘Ik kan zo gauw geen geval noemen waarbij deze theorie niet opging.’
Ik kijk haar aan, wacht op een voorbeeld van een geval waarbij de profielschetser, zoals ik hem liever noem, het mis had, maar ze lijkt zeker van haar zaak.
Achter de lange gordijnen trekt een schaduw voorbij die de vrouw ontgaat. Ze tapt ongeduldig met haar strakgelakte nagels in de wijndruppels, in afwachting op de volgende vraag. Ik stel hem met oprechte interesse: ‘U had het er daarnet over dat de dader sporen achterlaat. Over welke sporen hebben we het dan?’
‘Kind…’
Wat is er gebeurd met meisje?
‘Dat kan ik in het belang van het onderzoek niet zeggen. Dat is daderinformatie.’
‘Heeft hij DNA achtergelaten, zoals een haar of een huidschilfer?’ vraag ik stug door.
‘Daar kan ik echt niet op in gaan.’
‘Of iets anders? Misschien iets groters zoals een peuk of een vingerafdruk?’
‘Meisje…’
Ah, daar is het woord weer.
‘Het is al laat. Ik denk dat je inmiddels wel genoeg informatie hebt voor je artikel.’
‘Ik had eigenlijk nog een stuk of…’ ik tel de vragen op mijn papier, maar ze is al opgestaan en maakt duidelijk dat het interview is afgelopen.
Met een onhoorbare zucht berg ik het papier op in mijn broekzak en wis de opname van de recorder-app. Daarna volg ik haar in het ritme van haar hoge hakken die klikklakkend op de tegelvloer de gang inlopen en pak mijn helm van de kapstok.
‘Mevrouw Baerveldt…’ zeg ik, terwijl de vrouw zich omdraait, ‘… mijn naam is Meike in plaats van meisje’, en ik sla de helm met een flinke klap tegen haar hoofd. De grijsgroene ogen kijken me voor een seconde verbaasd aan – van deze blik geniet ik nog elke keer – voordat ze neerstorten op de witte vloer die onmiddellijk rood begint te kleuren. De vrouw kermt – ik hoor het wel, maar voel het niet – en ik laat de zware brommerhelm nog een paar keer op haar hoofd neerkomen. ‘Nu heb je een geval waarbij je profiler het mis heeft,’ roep ik. ‘Niets grote, impotente man. Al die feiten die je zo klakkeloos hebt opgenoemd, gaan in dit geval niet op.’
Lachend schop ik mijn schoenen uit, pak mijn rugzak erbij en ga op de tweede traptrede zitten. ‘Jij bent net als al die andere vrouwen en net als mijn moeder, zij wist ook altijd alles beter, want zij was een succesvol zakenvrouw die het had gemaakt in de wereld. Haar dochter daarentegen was een dom, dom meisje.’
Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat de vrouw een verwoede poging doet overeind te komen en met een zucht pak ik mijn helm opnieuw vast en geef nog een tik tegen haar hoofd. Haar schedel kraakt en ik stel me haar hersens voor, vol met kennis en ervaring, die geleidelijk in elkaar worden gedrukt door bloedproppen en botsplinters.
‘Vrouwen zoals jij maken het onmogelijk voor vrouwen zoals ik om een plekje op deze wereld te veroveren. Niemand geeft ons een kans, omdat wij niet met dure woorden strooien en kruiwagens hebben.’
Uit de rugzak pak ik een paar sportschoenen, maat 46, die ik aantrek. De geprepareerde binnenkant, extra verzwaard bij de tenen, sluit nauwgezet om mijn smalle voet als ik de veters strak aantrek en er een dubbele knoop in leg. ‘Mijn moeder had mijn kruiwagen kunnen zijn, zij zat in de raad van een multinational, maar in plaats daarvan schaamde ze zich voor haar domme dochter. Weet je hoe vernederend het is om steeds weer als dom te worden bestempeld? Mijn psychiater, trouwens ook zo’n studiebol, je hebt haar naam vast wel in de krant zien staan als slachtoffer nummer drie, dacht dat ze me begreep. Onzin!’ Mijn schreeuw echoot door de gang.
Naast me krauwt de vrouw met negen lange nagels – de tiende is afgebroken en ligt onder de kapstok– richting de voordeur, een rood slingerend bloedspoor achterlatend. Hijgend en gorgelend – misschien wil ze iets zeggen – tracht ze haar weg naar buiten te vinden, maar ze komt niet verder dan de deurmat. Mevrouw Baerveldt, hoofd van de Nederlandse politie, zwijgt, met de bloedbellen nog op haar lippen. Haar groengrijze ogen, ooit gevuld met hoogmoed en trots kleuren alleen nog grijs.
Ik sta op van de trap en loop heel bewust, mijn voeten goed afwikkelend door het bloedspoor de gang uit. Als ik de deur sluit, kijk ik nog even achterom naar de voetstappen in maat 46. Nog even en ik krijg een bijnaam in de media.