De boekpresentatie - Vera van Beers
15616
portfolio_page-template-default,single,single-portfolio_page,postid-15616,bridge-core-3.1.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-child-theme-ver-1.0.0,qode-theme-ver-30.0.1,qode-theme-bridge,disabled_footer_top,wpb-js-composer js-comp-ver-7.0,vc_responsive

De boekpresentatie

Ik staar naar het boek in mijn handen dat me tien jaar mee terug in de tijd neemt. Ik heb het geschreven toen ik nog jong en ambitieus was. Dat ik er maar vierentwintig stuks van heb verkocht, voornamelijk aan familie en vrienden, vertel ik nooit iemand. Mirjam, mijn uitgeefster, had me gevraagd om een paar exemplaren mee te nemen, in de hoop dat de verkoop van de oude titel meevaart op het succes van mijn laatste boek.
Ik pak het tien jaar oude boek, draai het om en bekijk de portretfoto. Daarna kijk ik in de spiegel waar ik hetzelfde gezicht zie, maar ook weer niet. Op de kaft van het boek staat een jonge, frisse vrouw met sprankelende ogen en een lieve glimlach. De vrouw in de spiegel heeft een harde blik in haar ogen en een gemene lach. En binnenkort een goedgespekte bankrekening.
Een zacht klopje op de deur van mijn hotelkamer haalt me uit mijn gedachten. Op de gang hoor ik Mirjam roepen dat de eerste gasten al zijn gearriveerd en dat ik in de lobby word verwacht. Ik graai een paar exemplaren van mijn eerste titel mee en loop de hotelkamer uit.
Als ik beneden kom, zie ik de genodigden zich al bij de ingang van het hotel verdringen. Mirjam wilde de boekpresentatie eerst bij een grote boekhandel in de stad laten plaatsvinden, maar vanwege de grote belangstelling van de pers had ik voorgesteld een zaal in een hotel af te huren. Eindelijk krijg  ik de aandacht waar ik zo lang op heb gewacht. Dat ik het niet verdiend heb, kan me niets schelen.
‘Nadia,’ zegt Mirjam terwijl ze naar me toe komt lopen, ‘helaas kan de afterparty bij het zwembad vanwege de harde wind niet doorgaan.’
‘Jammer,’ zeg ik gemeend. Ik had me erg verheugd op een uitgebreid feest met een dj en discolampen. Ik wilde het zo uitbundig mogelijk vieren, aangezien het zeker mijn enige succesvolle boek zal zijn.
‘De rest gaat gewoon zoals gepland. Dus als eerste hou ik een welkomstwoordje,’ vervolgt Mirjam, ‘waarna jij kort iets zegt. Dan volgt er een moment voor journalisten om foto’s te nemen. Daarna lees je een passage voor uit je nieuwe boek. En als laatste is er dan de gelegenheid voor alle aanwezigen om vragen te stellen.’
Ik knik terwijl ik steeds meer mensen het hotel binnen zie komen lopen. Achter een paar heren met professionele fototoestellen huppelen drie blonde jongetjes. De middelste zwaait enthousiast als hij mij ziet. Ik zwaai terug en kijk in de helderblauwe ogen van mijn jongste zoon. Hij werpt me een trotse blik toe. Zelfs mijn ex-man die mijn drie zoons de zaal inloodst, heeft een stralende glimlach op zijn gezicht.
‘En natuurlijk is er daarna nog de gelegenheid voor een persoonlijk praatje met jou tijdens de signeersessie,’ sluit Mirjam af.
‘Ja, is goed,’ zeg ik, ‘maar zullen wij nu ook maar naar de zaal gaan? Het begint al aardig druk te worden.’
Mirjam volgt me en als we de zaal betreden, krijg ik het ineens warm. Alle stoelen zijn bezet en aan beide kanten van de zaal staan mensen tegen de muur geleund. Ik zoek mijn zoons en vind ze links voorin, naast twee goede vriendinnen van me en mijn ouders. Mijn moeder kijkt glunderend om zich heen. Ik kan alleen maar staren naar de tafel waarop twee grote stapels boeken liggen. Volgens liefhebbers wordt mijn nieuwste werk al als winnaar van de literatuurprijs voor komend jaar gezien. Het kan me niet snel genoeg gaan. Ik kijk naar de kaft waarop de titel in een beschaafd formaat gedrukt staat. Daarboven, in grotere letters, prijkt mijn naam: Nadia Liedermooij. Dat ik geen letter van het boek zelf heb verzonnen, staat nergens.
‘Hartelijk welkom iedereen,’ hoor ik Mirjam zeggen. ‘We hebben er lang op moeten wachten, maar vandaag mogen wij auteur Nadia Liedermooij feliciteren met haar nieuwe boek. En wat voor een boek. Alleen de titel wekt al nieuwsgierigheid op: “In een warme wollen wintertrui met korte mouwen”. Ik hou het daarom kort en geef hierbij het woord aan Nadia zelf.’
Mirjam doet een stap opzij  en ik zie dat alle ogen zich op mij richten. Een schrijfster die tien jaar geleden een niemendalletje heeft geschreven en nu gaat pronken met de veren van een ander. Ik denk terug aan Fien Weterings, een oude vrouw, die in een verzorgingstehuis voor dementerenden woonde waar ik als huishoudelijke hulp werkte. Op een middag had ik een doos met oude schriften in haar dressoir gevonden. Haar schrijfsels hadden me betoverd. Daarna had ik, iedere keer als ik bij haar was, eerst een natte lap door de kamer gehaald om vervolgens de schriften te pakken en verder te lezen waar ik de vorige keer was gebleven. Terwijl ik me verloor in haar levensverhaal, had Fien naar een vlieg op de muur zitten staren.
‘Dank u wel voor uw komst,’ begin ik. ‘Het doet mij goed om te zien dat de zaal eigenlijk te klein is.’ Er klinkt een zacht gegrinnik. ‘Ik zal straks een passage uit mijn nieuwe boek voorlezen, maar eerst wil ik iets vertellen over hoe ik op dit verhaal ben gekomen.’ Ik zwijg even en kijk de zaal rond. Ik vermijd de linkerhoek met bekenden. Daarna begin ik een relaas over waar ik de inspiratie voor dit verhaal vandaan heb gehaald, een onzinverhaal dat ik vanmorgen op weg hiernaartoe in de auto pas heb verzonnen. De journalisten schrijven ijverig mee, ze slikken het als zoete koek.
‘Dan is er nu een moment om foto’s te maken,’ zegt Mirjam.
Ik pak een boek van de stapel en hou het omhoog. Met geveinsde trots tover ik een brede lach op mijn gezicht. Terwijl de flitsen door de zaal schieten, denk ik aan de oude vrouw. Ze zat iedere dag in haar stoel naar de muur te staren. Ze hadden haar wel eens voor het raam gezet, maar daar was ze zo onrustig van geworden dat ze de stoel maar weer naar de muur hadden gedraaid. Die arme oude Fien. Als ze niet ineens een helder moment had gehad, had ze nu nog geleefd.
Door de flitsende camera’s voel ik me net een filmster en mijn glimlach wordt spontaan breder als ik denk aan de filmmaatschappij die al interesse heeft in het verhaal. Ik hou het boek nog een stukje hoger. Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat er een briefje uit valt en op de grond neerdwarrelt. Als ik er een snelle blik op werp, verstar ik. Vlug zet ik mijn voet erop.
‘Bedankt mensen,’ hoor ik Mirjam roepen. ‘Laten we eerst even een korte pauze van tien minuten houden en daarna zal Nadia voorlezen uit eigen werk.’
De laatste paar woorden die Mirjam heeft gesproken laten mijn handen beven. “Eigen werk”. Ineens lijkt de leugen die ik hier sta te verkondigen zichtbaarder dan ooit. Ik merk dat ik moeizamer begin te ademen en ik probeer mezelf onder controle te krijgen. Het briefje dat onder mijn schoenzool verstopt ligt, maakt het er niet gemakkelijker op. Zo onopvallend mogelijk schuifel ik langs de tafel, helemaal naar de muur, het briefje onder mijn voet meeslepend. Dan, in een snelle beweging, raap ik het op. Ik heb het goed gezien. Op het briefje staat in getypte letters het woord “plagiaat”. Daarachter de uitleg van het woord. Wie heeft dit in mijn boek gestopt? Wie kent de waarheid? Fien kan het niet zijn. Toen ik het kussen van haar gezicht haalde, waren haar rode lippen paars gekleurd. Het was haar eigen schuld. Wekenlang heeft ze naar de muur zitten staren en net op het moment dat ik besloot de doos met schriften mee te nemen, had ze een helder moment gehad. Ik kon niet anders.
‘Nadia, ben je er klaar voor om weer verder te gaan?’ vraagt Mirjam. Ik schrik op van haar woorden en frommel het papiertje in mijn broekzak.
‘Ja,’ zeg ik met schorre stem en neem een slokje water. Als ik het glas terug op tafel zet, hoor ik een pingelend geluid. Ik pak mijn mobiel en zie dat ik een bericht heb ontvangen van een afgeschermd nummer. Nieuwsgierig open ik het bericht. Op het scherm verschijnt een zwart-witfoto. Het duurt slechts een enkele seconde voordat ik zie waar ik naar kijk. Van schrik laat ik bijna mijn telefoon uit mijn handen vallen.
‘Dames en heren,’ roept Mirjam boven het geroezemoes uit, ‘Nadia zal nu iets gaan voorlezen uit haar nieuwe boek.’
Ik probeer te slikken, maar mijn keel is te droog. Ik pak het glas water dat op tafel staat en drink het tot op de bodem leeg. Dan stop ik mijn telefoon weg en pak het boek waar het papiertje uit was gevallen. Ik sla het open bij het eerste hoofdstuk. In de zaal is het stil. Ik wil niet uit dit boek voorlezen.
‘Nadia?’ Mirjam fluistert mijn naam en als ik naar haar opkijk, zie ik haar aansporende bewegingen maken.
Ik pak opnieuw mijn glas en laat een laatste druppel water mijn lippen bevochtigen. Dan zet ik het neer en begin.
“Niets was wat het leek. De brandende kachel kon de ijsbloemen op de openstaande ramen niet laten verdwijnen. Het vuur slaagde er zelfs niet in om de dagelijks gewassen broeken van mijn vader, die vier jaar geleden was overleden, te drogen. En daar stond ik, als zesjarig meisje met blonde vlechtjes, middenin de kamer. Ik droeg een door mijn moeder zelf gebreide warme wollen wintertrui met korte mouwen en had mijn blote armen over elkaar geslagen. Zoals ik al zei: niets was wat het leek.”
De laatste woorden moeten nauwelijks te horen zijn geweest. Ik kreeg ze bijna niet over mijn lippen. Ik denk aan de foto op mijn mobiel van het blonde meisje met de vlechtjes in een wintertrui met korte mouwen. Ineens krijg ik het nog warmer dan ik het al had. Wat als de persoon die de foto heeft gestuurd hier nu aanwezig is? Wat als hij of zij roept dat ik het verhaal heb gestolen? Ik hou mijn adem in en wacht tot Mirjam me redt. Maar ze zegt niets. In de zaal is het nog steeds doodstil. Voorzichtig kijk ik op. Dan beginnen meerdere mensen te klappen en klinkt er weer geroezemoes. Ik adem uit. Hoe lang moet ik hier nog zijn? Hoe lang kan ik dit nog volhouden?
‘Wie heeft er een vraag voor Nadia?’ roept Mirjam.
Direct zie ik handen de lucht in gaan en ik zet me schrap.
‘Mevrouw Liedermooij, Nadia, waarom heeft het zo lang geduurd voordat u met dit boek kwam?’
Ik kijk de journalist aan. Zou hij me die foto hebben gestuurd? Maar hoe komt hij er dan aan?
‘Een goed boek heeft tijd nodig,’ antwoord ik. Snel wijs ik een man in een blauwe spijkerbroek en grijze trui aan. De vraag die hij me stelt, zorgt ervoor dat mijn keel opnieuw droog wordt.
‘Hoe komt het dat de schrijfstijl zo verschilt met die van je vorige boek? Laten we eerlijk zijn, je nieuwe boek  is veel en veel beter.’
Ik schraap mijn keel en gebaar naar Mirjam om nog een glas water voor me te halen. Dan pas geef ik antwoord. ‘In de afgelopen tien jaar heb ik schrijfcursussen gevolgd en dat heeft me zeker geen windeieren gelegd.’ Ik wijs naar een vrouw achter in de zaal, maar de vorige vragensteller is me te vlug af.
‘Het verhaal komt erg autobiografisch over. Uw ouders lijden beiden niet aan een psychische aandoening. Is er iemand anders in uw familie die als bron van inspiratie voor dit boek diende?’
Ik wil dat hij zijn mond houdt. Ik heb al verteld hoe ik op dit verhaal ben gekomen. Ik dacht dat ze mijn gezwets geloofden, maar misschien kan ik toch niet iedereen voor de gek houden.
‘Zoals ik al zei, ik heb veel over het onderwerp gelezen,’ antwoord ik snel. ‘En gesprekken met familieleden van patiënten gevoerd.’ Het laatste verzin ik ter plekke. Direct heb ik er spijt van. Wat als deze journalist dit gaat checken? Wat als hij weet waar ik de laatste jaren heb gewerkt? Ik wil niet dat iemand er achter komt dat ik Fien Weterings heb gekend. En heb vermoord.
‘Maar, heeft u…,’ gaat dezelfde journalist verder.
‘We lassen nog even een kleine pauze in,’ zeg ik, ‘neem nog wat te drinken mensen.’
‘Nadia…,’ begint Mirjam.
Ik kijk haar niet aan. ‘Ik heb behoefte aan frisse lucht,’ zeg ik terwijl ik naar buiten loop.
Buiten slaat de harde wind me direct in het gezicht en het voelt heerlijk. Water van het zwembad klotst over de rand en spoelt weg over de tegels. Peinzend begin ik langs het zwembad op en neer te lopen. Het moet die journalist met die grijze trui zijn. Het kan niet anders. Maar hoe weet hij het? Volgens het personeel van de zorginstelling had Fien geen familie of vrienden meer. Na haar overlijden hebben ze haar spullen naar de kringloopwinkel gebracht of weggegooid. En de originele schriften met haar verhaal liggen veilig in een kluis bij mij thuis.
Boven me zwiepen slingers met lampjes door de lucht. Ze hadden de boekpresentatie kleur moeten geven, net als de dj die was geboekt. Nu staan de muziekboxen er verloren bij.
Ik weet dat ik weer terug naar binnen moet, maar ik kan het niet opbrengen. Misschien moet ik die journalist zelf aanspreken? Hem vragen wat hij weet. En hoe hij het weet.
In mijn broekzak trilt mijn mobiel. Ik kijk en zie hetzelfde onbekende nummer. Met kloppend hart open ik het bericht: “Je hebt tot zes uur de tijd, anders vertel ik het”.
Ik kijk op mijn horloge. Zeven voor zes. Wat moet ik doen? De foto spreekt boekdelen. Er is nog iemand die Fien en haar verhaal kende. Ik kijk om me heen en zie de journalist met de grijze trui. Hij staat tegen de muur van het hotel aangeleund en stopt net zijn telefoon in zijn broekzak. Ik voel een ongelofelijke woede in me opkomen. Dan neem ik een besluit: ik laat me niet chanteren.
‘Hé,’ roep ik. ‘Kom dan.’
De journalist kijkt op en begint te lachen.
‘Nou, wees een vent,’ roep ik tegen de wind in.
De journalist schudt met zijn hoofd. ‘Ik kan je niet verstaan.’
Zijn zogenaamd onnozele reactie maakt me nog bozer. Wat een lafaard. Hij durft me wel in een volle zaal aan een kruisverhoor te onderwerpen, maar hier buiten is hij niet zo stoer. Het geeft mij alleen maar moed. Maar als hij mijn kant op komt lopen, beginnen mijn benen ineens te trillen. Ik kijk op mijn horloge. Ik heb nog zes minuten om hem te overtuigen dat het mijn eigen verhaal was, ondanks de foto die hij in zijn bezit heeft.
Een windvlaag duwt tegen een terrasstoel die krassend over de tegels begint te schuiven. Het geluid bezorgt me de rillingen.
‘Wat zei je nou?’ vraagt de journalist, ‘ik kon je niet verstaan door de wind.’
Even twijfel ik. Zou hij het toch niet weten?
‘Eh, niets,’ zeg ik daarom vlug en loop terug naar de deur van het hotel. Op mijn horloge zie ik dat ik nog vijf minuten heb.
‘Of zocht je deze?’ hoor ik achter me.
Met een ruk draai ik me om. In zijn handen houdt de journalist de zwart-witfoto.
‘Ik heb me geloof ik nog niet voorgesteld, mijn naam is Joris Weterings.’
Bij het horen van zijn achternaam voel ik ineens de wind niet meer.
‘Ik ben een achterneef van Fien Weterings.’
Ik schud met mijn hoofd. ‘Fien had geen familie meer. Je liegt,’ zeg ik.
‘Ik moet toegeven dat ik tante Fien al heel lang niet meer had opgezocht. Het oude mensje was zo dement dat een gesprek voeren niet meer mogelijk was. Ze staarde alleen nog maar naar de muur.’
Hoewel de foto al onomstotelijk bewijs was, zijn het Joris’ laatste woorden die me echt wakker schudden.
‘Toen ze nog goed was, heb ik haar urenlang uit haar eigen schriften voorgelezen. Verhalen die ze had geschreven over haar moeder die op jonge leeftijd al ziek was. Tante Fien moest iedere keer een traantje wegpinken, maar ze vond het toch fijn om herinneringen op te halen. Haar memoires waren ontroerend en confronterend, maar ze wist er ook een bepaalde dosis verfijnde humor in te brengen. Toen ik hoorde dat ze was overleden wilde ik haar schriften ophalen, maar ze lagen niet meer in het dressoir. Ik heb altijd gedacht dat de verpleging ze had weggegooid. Totdat ik van jouw boek hoorde.’
Ik staar Joris alleen maar aan. Het enige wat ik kan denken, is dat hij helemaal geen journalist is.
‘Je tijd is om. Je hebt je kans gehad.’
Hij kijkt me dreigend aan. Zijn ogen boren zich in de mijne. Hij heeft bewijs, maar ik kan hem niet zijn gang laten gaan. Ik heb hoog spel gespeeld, ik moet doorzetten. Mijn naam en foto staan op het boek. De uitgeverij heeft kosten nog moeite gespaard voor deze boekpresentatie. Het voorschot dat ik heb ontvangen, heb ik al uitgegeven. Het boek wordt een bestseller, ongetwijfeld, en zal me rijk maken. De filmrechten zullen nog meer geld opbrengen.
Als hij zich omdraait, grijp ik hem in een reflex beet. Het verrast hem en in één beweging rukt hij zijn arm los.
‘Wat ben jij een zielig persoon. Met het levensverhaal van een ander aan de haal gaan en dan net doen of het jouw idee is. Je had tenminste nog tante Fien kunnen noemen. Het boek aan haar kunnen opdragen. Waarom heb je dat niet gedaan? Ben jij echt zo’n slecht mens?’
Hij weet niet half hoe slecht ik ben. Mij gaat het om de roem. Het geld. De erkenning. Ik heb nooit iets anders gewild. Tien jaar lang heb ik gezwoegd voor een hongerloontje. Deze kans laat ik niet aan me voorbij gaan. Opnieuw strek ik mijn arm naar hem uit, deze keer mik ik op zijn keel. Maar hij is vlugger dan ik en hij verweert zich. Ik verlies mijn evenwicht en glijd weg over de natte tegels. Als ik achterover val, klem ik mijn vingers om zijn pols en trek hem mee het chloorbad in.
Ik herpak mezelf snel en duw zijn hoofd onder water. Hij slaat wild met zijn armen om zich heen en slaagt erin boven te komen.
‘Jij bent hartstikke gek,’ roept hij terwijl hij me wegduwt. Ik ga kopje onder. Als ik weer bovenkom, zie ik dat hij met één voet op het trapje staat. Met grote slagen zwem ik naar de kant en trek hem terug het zwembad in. Opnieuw probeer ik hem onder water te duwen, maar hij is sterk. Ik geef hem een elleboogstoot in zijn gezicht en duw hem hard tegen de muur van het zwembad. Rondom zijn hoofd kleurt het water rood.
Ik veeg mijn natte haren uit mijn gezicht en klim het trapje op. Als ik één voet op de kant wil zetten, voel ik dat een hand mijn enkel grijpt. Ik val voorover op de tegels. Met mijn voet trap ik naar Joris en ik raak hem in zijn gezicht. De wind overstemt zijn schreeuw.
Hijgend en rillend van de kou lig ik op de tegels. Ik kruip naar het terras toe, ga voorzichtig op mijn knieën zitten en draai me om naar het zwembad. Waar is hij? Ik zie hem niet. Net als ik op wil staan, verschijnt er een arm uit het water. Ik schrik en deins terug, struikelend over een zwarte kabel die op de grond ligt. Als ik zie dat Joris ondertussen het trapje heeft bereikt, geef ik een ruk aan de kabel. De muziekbox begint te wiebelen en geholpen door een windvlaag valt het gevaarte in het water. Ik weet dat Joris schreeuwt, maar ik hoor het niet. Ik word afgeleid door de vonken die worden gedoofd door het chloorwater.
Moeizaam krabbel ik overeind en kijk op mijn horloge. Onder de wijzerplaat zitten druppeltjes. Hoewel het klokje op zeven over zes is stil blijven staan, is mijn tijd nog zeker niet om. Nu gaat het pas beginnen. Jammer dat ik het spetterende en knetterende einde al heb gehad.

Categorie
Schrijfsels & Verhalen