‘Geef me je geld,’ zegt Stan met dwingende stem. Met zijn handen die groter zijn dan die van Sanne grijpt hij naar de met roze pailletjes beplakte portemonnee die ze angstig beethoudt. Stan geeft een ruk aan het ritsje en graait er enkele muntstukken uit.
Als de meester komt aanlopen, smijt hij het lege beursje op de grond en zet het op een rennen. Abrupt staat hij stil. Bij het fietsenrek ziet hij ze staan. Drie jongens, een kop groter dan hij, lopen dreigend op hem af. Hij telt de schamele buit in zijn handen. Dat worden weer klappen.