Het doffe geluid had vertrouwd geklonken en toch trilt zijn hand. Het wapen lijkt zwaarder dan anders. Maar het is ook anders. Dit was de laatste. Na dertig jaar heeft hij besloten dat hij zijn loopbaan als huurmoordenaar aan de wilgen gaat hangen.
Terwijl het slachtoffer ineengedoken in een plas bloed ligt, kijkt hij om zich heen in het appartement. Het moest op een inbraak lijken. Hij pakt zijn rugtas, ritst hem open en begint er kostbare spullen in op te bergen. Als hij langs het raam loopt, verstart hij. Daar, aan de overkant van de straat, staat een vrouw in de vroege ochtendzon op het balkon. Haar blik vangt de zijne. Even staart hij haar aan en kijkt ze terug. Dan verstopt hij zich achter het opengeschoven gordijn. Het oogcontact was kort, slechts luttele seconden, maar zou hem de kop kunnen kosten. In de auto ligt zijn koffer al klaar om naar een zonnig eiland ver hiervandaan te gaan. De vrouw, met de lange blonde haren en het spijkerjurkje die hem misschien zojuist een moord heeft zien plegen, heeft zijn plannen drastisch verstoord.
Voorzichtig gluurt hij vanachter het gordijn. Het balkon is verlaten. De blondine staat in de keuken met haar telefoon aan haar oor. Met een diepe zucht neemt hij een beslissing. De man op de grond die inmiddels steeds kouder begint te worden, is toch niet zijn laatste slachtoffer.
Snel verwisselt hij het magazijn van zijn wapen en draait de geluidsdemper nog iets vaster. Dan verlaat hij zijn werkplek.
Voor het appartementencomplex van de vrouw blijft hij staan. Hij heeft geen idee op welk nummer ze woont. Zenuwachtig begint hij te ijsberen. Moet hij dit wel doen? Wat als ze niets heeft gezien? Misschien was de afstand tussen de gebouwen te groot? Die laatste gedachte verdringt hij onmiddellijk. Hij weet precies de kleur van haar haar en de kleding die ze draagt. Dan weet zij ook hoe hij eruit ziet. En wat hij heeft gedaan.
Met zijn gehandschoende hand woelt hij door zijn haar terwijl hij schichtig om zich heen kijkt. De lege straten benadrukken deze vroege zomerochtend. Waarom is die vrouw dan ook wakker op dit belachelijk vroege tijdstip? En waarom had hij de gordijnen niet gesloten?
Hij schrikt als hij vier harige poten de traptreden van het appartementencomplex af ziet komen lopen. Vlug stelt hij zich op achter een dikke boom. Hij voelt hoe zijn hart tekeer gaat. Op dit moment had hij al onderweg naar het vliegveld kunnen zijn. Nu moet hij eerst de puinhopen van zijn laatste klus nog zien op te ruimen.
Als hij de deur van het appartementencomplex open hoort gaan, vergeet hij adem te halen. Voorzichtig gluurt hij om de stam van de boom en ziet haar blonde haardos. Daar, op slechts een paar meter afstand, loopt een potentiële getuige die hij het zwijgen op moet leggen. Hij slikt moeizaam en verlaat dan voorzichtig zijn schuilplaats.
De lijn is ver uitgerold en de hond is helemaal in de struiken verdwenen. In dertig jaar tijd heeft hij talloze keren de trekker overgehaald. Steeds had hij zich in het leven van zijn slachtoffers verdiept; hij wist hoe ze heetten, of ze een gezin hadden, waar ze werkten en hoe laat ze daarvan thuis kwamen. Al die keren had die informatie bijgedragen aan de perfecte moord die op een ongeluk of overval moest lijken. Van deze vrouw weet hij niets. Hij zal moeten improviseren.
Angstvallig kijkt hij om zich heen. Hij moet snel handelen, maar hij mag geen fouten meer maken. Voor de zekerheid speurt hij alle ramen en balkons van de appartementencomplexen om zich heen af. Geen levende ziel te bekennen.
Met iets grotere passen nadert hij de vrouw die nog steeds met haar rug naar hem toegedraaid staat. Als hij nog een stap zet, knakt een takje hoorbaar onder zijn schoenzool.
‘Wie is daar?’ vraagt de vrouw.
Hij kromt zijn vinger om de trekker. Als ze zich omdraait, schiet hij.
Met een schreeuw duikt ze in elkaar en grijpt naar haar borst. ‘Help!’ roept ze terwijl ze met haar andere hand in het rond zwaait. Haar gezicht is verkrampt, haar blik op de hemel gericht. Ze kijkt hem niet aan.
‘Boy, Boy!’ roept ze.
De hond is inmiddels uit de bosjes gesprongen en begint te janken. Nu pas ziet hij het dekentje dat het dier over zijn rug draagt. De boodschap die erop gedrukt staat, grijpt hem bij de keel: Aai mij niet, ik ben een hulphond.
De vrouw is blind. Ze heeft niets gezien. Het vermeende oogcontact waarvan hij dacht dat ze dat hadden gehad, was slechts van zijn kant gekomen.
‘Is daar iemand?’ vraagt de vrouw. ‘Boy, ga hulp halen,’ zegt ze vervolgens met zwakke stem.
De hond staat inmiddels bij zijn benen en begint luid te blaffen. Het dier gaat ervan uit dat hij zijn baasje zal helpen.
Hij hoort de vrouw gorgelende geluiden maken en ziet dat ze bloed ophoest. Langzaam komt hij uit zijn roes en trekt zijn handschoenen uit. Hij moet de hulpdiensten bellen. Gehaast zoekt hij in zijn zakken naar zijn telefoon, maar vindt hem niet. Dan herinnert hij zich waar hij het ding heeft gelaten. Hij heeft het toestel, samen met zijn paspoort, in het voorste vak van zijn rugzak gestopt. En die rugzak ligt nog in het appartement.
De hond begint steeds luider te blaffen en in de buurt gaan overal lampen aan. Hij moet maken dat hij wegkomt. Met het zweet op zijn voorhoofd rent hij terug naar het appartement. Zijn hart maakt overuren, terwijl zijn benen, die zwaar voelen, steeds langzamer lijken te gaan. Bij iedere pas die hij zet, verwijt hij zichzelf de slordigheid waarmee hij zijn laatste opdracht heeft uitgevoerd. Hij wordt oud, traag en blijkbaar ook onzorgvuldig. Hij zit met zijn hoofd al te veel bij de azuurblauwe oceaan en de hangmat die op hem wacht.
Hij steekt de straat over en werpt een blik op het appartement waar hij zijn rugzak heeft achtergelaten. Dan staat hij stokstijf stil. Vanachter het raam ziet hij licht branden. In de verte klinken sirenes. De beelden in zijn hoofd van palmbomen en cocktails maken langzaam plaats voor vier betonnen muren en een deur die van buiten op slot gaat.