Paradeisos - Vera van Beers
15719
portfolio_page-template-default,single,single-portfolio_page,postid-15719,bridge-core-3.1.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-child-theme-ver-1.0.0,qode-theme-ver-30.0.1,qode-theme-bridge,disabled_footer_top,wpb-js-composer js-comp-ver-7.0,vc_responsive

Paradeisos

De stapel spierwitte handdoeken voelt zacht aan in mijn handen en verspreidt een bloesemachtige geur door de gang van het oude hotel. Het klassieke gebouw, witgepleisterd met blauwe deuren en luiken, zucht onder de warme zomerwind die door de veel kieren en gaten het koele briesje van de airco de baas is. Op mijn voorhoofd parelen zweetdruppels, zich een weg banend naar mijn wenkbrauwen en ik veeg met mijn onderarm over mijn gezicht. De versleten houten vloer kraakt bij iedere pas die ik zet. Ik kan niet wachten tot het moment dat ik met een verfkwast en ander zwaar geschut aan de gang mag gaan, maar ik heb Nikos beloofd dat we pas met de renovatie van het hotel gaan beginnen als de overdracht heeft plaatsgevonden. En dat kan nu niet lang meer duren, tenminste als mijn schoonvader eindelijk de papieren op orde heeft. Ik heb er al meerdere keren om gevraagd, maar tot op de dag van vandaag hebben we nog niets ondertekend. Mijn schoonvader is een lieve man, maar ouderwets en koppig. Sinds Nikos en ik vanuit Nederland naar Griekenland zijn verhuisd en meewerken in het hotel, brengt hij zijn tijd liever door met zijn hobby’s. Nikos zegt dat ik me er niet druk om moet maken, de Grieken doen nou eenmaal alles op hun gemak. Ikzelf denk dat mijn schoonouders de papieren rompslomp met de juiste instanties te ingewikkeld vinden. Dus tot het moment dat er nog niets is getekend, zijn zijn ouders op papier nog steeds de baas van hotel Paradeisos en zijn Nikos en ik officieel nog steeds personeel.
Ik leg de handdoeken in de gangkast en wil de trap aflopen als ik buiten stemmen hoor. Nieuwsgierig kijk ik door het kleine ronde raam naar beneden en zie een oudere man met een roodverbrand kaal hoofd, gekleed in een blauw hawaï-shirt, een oudere dame stevig bij haar arm pakken. De vrouw probeert los te komen uit zijn greep, maar de man is sterker en grommend duwt hij haar tegen de muur aan. Enigszins verstijfd bekijk ik het tafereel en even twijfel ik. Moet ik me ermee bemoeien? De man heeft de vrouw inmiddels losgelaten en tiert nu naar haar met dreigende bewegingen. Als ik hem zijn vuist zie ballen, gooi ik snel al mijn twijfels overboord. Ik wil net het raampje openen, maar ik word tegengehouden door een stem die naar me roept.
‘Ah, Maureen, daar ben je.’
Het is Nikos. Hij staat onderaan de trap.
‘Zou je even kunnen helpen bij de receptie?’
‘Ja, natuurlijk,’ antwoord ik, ‘ik kom eraan.’
Nikos stuift al weg. Ik open het raampje alsnog en kijk naar beneden, maar ik zie niemand meer. De man en de vrouw zijn verdwenen.

 

Beneden aan de balie staat een groep van zes Nederlandse jongens. Mijn moedertaal galmt door de receptie waar de blauwe patronen nog nauwelijks zichtbaar zijn op de witte keramische wandtegels. Iedere keer weer schaam ik me voor de armoedige ontvangstruimte en opnieuw jeuken mijn handen om het gedateerde uiterlijk van het hotel nieuw leven in te blazen. Misschien krijgen we dan meer gasten, want van de twintig kamers zijn er deze week maar zeven geboekt. De jongeren die hier op Santorini vakantie komen vieren hebben misschien niet veel geld te besteden, maar ze zijn wel kieskeurig. Er zijn genoeg andere goedkope hotels in ons dorpje Perissa, die er veel frisser en moderner uitzien dan Paradeisos.
Ruim een uur later zijn de jongeren pas ingecheckt. Een van hen kon zijn paspoort niet vinden en na al zijn broekzakken en alle ritsvakjes van zijn grote reistas te hebben doorzocht, kwam het document uiteindelijk tussen de bladzijden van een enigszins pikant tijdschrift tevoorschijn. Het had een hoop hilariteit opgeleverd onder de vakantievierende vrienden.
Met een haast onhoorbare zucht overhandigt Nikos hen de sleutels. Ik wil net terug naar boven gaan  als er een man de receptie komt binnenlopen.
‘Hello,’zeg ik, ‘welcome to hotel Paradeisos.’
‘Hello,’ zegt de man kortaf vanonder zijn hoed en hij geeft me zijn paspoort. Ik zie dat hij uit Athene komt en ik geef hem het inschrijfformulier.
‘Het ontbijt is van zeven uur tot half tien en wordt buiten op het terras geserveerd.’ Ik draai me om, pak de sleutel van kamer vijftien van het bord en overhandig deze aan de man die inmiddels zijn hoed heeft afgezet. Als hij bukt om een tas op te pakken, zie ik een roodverbrande schedel.
‘En uw vrouw?’ vraag ik.
‘Sorry?’
Ik denk terug aan wat ik zojuist nog vanuit het raam had zien gebeuren. Waarom is zijn vrouw niet bij hem?
‘Hektor! Je bent er.’ De vader van Nikos komt sloffend met kleine pasjes de receptie in gelopen. In zijn handen heeft hij een zelfgemaakte houten creatie in zijn hand. Het olijfhouten beeldje is prachtig, zoals zijn meeste kunstwerken zijn.
‘Stefano, wat goed je te zien.’
De twee mannen omhelzen elkaar. Het Grieks dat ze spreken kan ik moeilijk volgen, maar door de manier waarop ze tegen elkaar praten, is het me direct duidelijk dat het oude vrienden moeten zijn. Mijn schoonvader overhandigt Hektor het houten beeldje en begint er direct enthousiast over te praten. Ik glimlach bij het zien en horen van de passie die diepgeworteld zit. Als Nikos en ik straks het hotel officieel hebben overgenomen, kan hij zoveel houten beeldjes, snijplanken en schalen maken als hij wil. Misschien kan hij ze zelfs wel gaan verkopen.
In de tussentijd is Sophia, mijn schoonmoeder, de ontbijtzaal uitgekomen en mengt zich ook in het gesprek van de twee mannen op leeftijd.
‘Ah, is dat Hektor?’ hoor ik Nikos naast me zeggen. ‘Mijn vader en hij kennen elkaar al heel lang.’
‘Ken jij hem ook?’
‘Nee, alleen van verhalen. Hector kwam hier vaak. Hij was een vaste gast. Maar toen werd zijn vrouw ziek en zijn ze hier nooit meer geweest.’
‘Tot vandaag,’ zeg ik.
‘Ja, wat goed van Hektor dat hij hierheen is gekomen. Een vakantie zal hem goed doen.’
‘Je bedoelt, dat hij er even tussenuit is en niet voor zijn zieke vrouw hoeft te zorgen?’
Nikos schudt zijn hoofd. ‘Zijn vrouw is vorig jaar overleden.’

 

Het is inmiddels half zeven ’s avonds en ik heb zojuist een taxi gebeld voor een jong Italiaans stel dat een hapje wil gaan eten in een stadje iets verderop. Ik loop naar het terras waar mijn schoonvader met Hektor aan een tafeltje zit. Het valt me nu pas op dat Hektor een donkerblauw poloshirt draagt in plaats van een blauw hawaï-shirt. Had hij die polo ook al aan toen hij bij me aan de balie stond? Ik kan het me niet meer herinneren.
Mijn schoonvader lijkt te genieten van zijn gezelschap, net als van de ouzo en de soutzoukakia’s die midden op tafel staan. Hektor prikt een Grieks gehaktballetje uit het schaaltje en net voordat hij het in zijn mond stopt, ziet hij me staan. Zijn blik blijft hangen en ik trek flauwtjes mijn lippen op. Zonder mijn glimlach te beantwoorden neemt hij een hap van de lekkernij.
‘Maureen, kom je even?’ Mijn schoonvader wenkt me en met tegenzin strompel ik naar hun tafeltje.
‘Hector, mijn oude vriend…’ hij slaat hem amicaal op zijn schouder, ‘… klaagt net dat er geen handdoeken in zijn kamer liggen. En we willen natuurlijk niet dat onze eregast iets te kort komt. Zou jij dit kunnen oplossen? O, en laat ook maar een flesje champagne achter, wil je. De beste die we hebben. Van het huis.’
Hector kijkt op van een tweede gehaktballetje dat helemaal doorspiest en druipend van het vet richting zijn mond verdwijnt. Met een overdreven grote hap werkt hij hem naar binnen.
‘Ja, natuurlijk,’ zeg ik en ik maak me uit de voeten.
Iets aan onze eregast, zoals mijn schoonvader hem noemt, doet bij mij de haren rijzen. Is het zijn gezichtsuitdrukking waarop ik nog geen lach heb kunnen ontdekken – zelfs niet tijdens de begroeting met mijn schoonvader – of komt het door wat ik hem eerder heb zien doen met die vrouw? Wie is die vrouw? En waar is ze nu?
Ik open kamer vijftien en val bijna over een berg troep die niets meer laat zien van de vale blauwe vloerbedekking die er al meer dan dertig jaar ligt. Hink-stap-springend over kleren, schoenen en boeken weet ik de badkamer te bereiken waar ik de handdoeken over de stangen naast het bad hang. In de slaapkamer buk ik om de fles champagne in de minibar te zetten als ik iets onder het bed zie liggen. Heel voorzichtig trek ik het mijn kant op, maar laat het meteen weer los. Het is een blauw hawaï-shirt. Op de roze flamingoprint zitten rode vlekken.

 

Een lange sliert van aan elkaar geschoven tafels vult het hele terras. Mijn schoonvader heeft zijn vrienden uit het dorp uitgenodigd om vanavond samen met hem en Hector plaats te nemen aan een rijkgedekte dis. Ik zet schalen met dakos op tafel en de dorpsgenoten storten zich direct op de dubbel gebakken beschuit met tomatensaus en geitenkaas alsof ze al in geen dagen iets hebben gegeten. Hektor, glimlachloos als altijd, kijkt me vanaf de andere kant van de tafel aan. Of liever gezegd, bekijkt me. Zijn ogen lijken zich dwars door de mijne te boren. Vlug wend ik mijn blik af.
‘Heb jij de schalen met chorta salade al gepakt?’ Ik heb Nikos niet aan horen komen lopen. In zijn handen heeft hij flessen Aldani wijn.
‘Nee, nog niet. Ik pak ze wel even.’
In de keuken snijd ik nog snel een paar partjes citroen die ik bovenop de salade leg. Daarna pak ik de twee schalen, draai me om en botst tegen Hector op. Hij blijkt pal achter me te staan met een ernstig gezicht, zo strak in de plooi dat ik een stapje achteruit doe. ‘Sorry,’ zeg ik, terwijl ik langs hem heen wil schieten, maar hij grijpt me bij mijn pols. Met een klap valt het porselein op de grond. Scherven vliegen door de keuken, schampen de muren en blijven rinkelend voor onze voeten liggen. De groenten van de chorta salade liggen verspreid over de met olijfolie besmeurde keukenvloer. Hector draait mijn ene arm op mijn rug terwijl hij me ook nog steeds bij mijn andere arm vasthoudt.
‘Je houdt je mond, begrepen! Dat takkewijf heeft er zelf om gevraagd.’
Verbouwereerd kijk ik in Hectors ogen waarin een woede schuilt die me laat bibberen van angst. ‘Je doet me pijn,’ zeg ik.
‘Je weet niet wat pijn is. Als je je bek opentrekt, dan zal ik je eens laten voelen wat pijn is.’
Hector knijpt krachtig in mijn pols, maar laat me dan los. Nog geen seconde daarna vliegt de deur open en staat Nikos daar. ‘Wat is hier gebeurd?’
‘Ik… ik…’stamel ik.
‘Ze heeft de boel laten vallen,’ zegt Hector droog en hij loopt langs Nikos de keuken uit.
‘Hoe komt dat nou?’ vraagt Nikos.
‘Eh… je weet toch hoe onhandig ik kan zijn.’
Nikos zucht eens diep. ‘Nou, dat kunnen we wel weggooien. Zonde van al die groenten.’ Met een teleurgestelde blik op zijn gezicht laat hij me achter met de rotzooi.

 

Het is inmiddels bijna middernacht en mijn schoonouders zitten samen met Hector nog als enigen op het terras. Zachtjes wrijf ik over mijn pols waar geen sporen meer te zien zijn van Hectors vingers, maar waar ik nog steeds zijn nagels in mijn vlees voel. Waarom had hij mij zo hardhandig gewaarschuwd? Heeft hij mij voor het raam zien staan toen hij die vrouw mishandelde? Het is duidelijk dat Hector problemen fysiek oplost. Ik wil Nikos erover vertellen, ook over het bloed op het hawaï-shirt, maar ik durf niet goed. Hektor is een goede vriend van Stefano. Wie zal mij geloven? Ik moet bewijs hebben. Ik moet dat shirt uit zijn hotelkamer zien te halen.
Nikos schenkt de oude vrienden nog wat wijn bij, daarna gaat hij bij hen aan tafel zitten. Zelfs met een flinke slok op heb ik Hector nog steeds niet kunnen betrappen op een lach, zelfs niet op een flauwe glimlach.
Boven, voor kamer vijftien steek ik aarzelend de sleutel in het slot. Voor een moment ben ik blij dat we nog geen geautomatiseerd systeem hebben met van die sleutelkaarten die een indringende piep produceren wanneer je ze voor het oog scant. Geruisloos draai ik de sleutel om en ik duw zachtjes de deur open. Ik knip een schemerlamp aan en vind zigzaggend mijn weg tussen de troep naar de andere kant van het bed. Ik hurk en steek mijn arm uit, maar ik voel geen hawaï-shirt. Ik ga plat op mijn buik liggen, zet de zaklampfunctie van mijn telefoon aan en schijn onder het bed. Niets. Ik spring overeind en begin tussen de kledingstukken op de grond te zoeken. Ik graai tussen overhemden, poloshirts, een zwembroek en hemden, maar ik zie geen blauw shirt met roze flamingo’s en bloed. In de badkamer is het inmiddels ook een zooitje. Een toilettas staat open en puilt uit van de tubes tandpasta en douchegel, scheermesjes en aftershave. De handdoeken die ik zo keurig over het rekje had gehangen liggen nu opgefrot op de badkamervloer. Hector is hier duidelijk nog geweest voor het avondeten en heeft een douche genomen. En hij heeft het hawaï-shirt weggegooid. Ik kijk in de prullenbak, maar die is leeg. In een laatste poging het bewijsstuk te vinden, kam ik de hele hotelkamer uit, maar het shirt is nergens te meer te vinden.

 

Nikos ligt in een diepe slaap. Ikzelf heb nog geen oog dichtgedaan. Waarom zat er bloed op Hectors shirt? Heeft hij die vrouw zo hardhandig mishandeld? Ineens valt me een idee binnen. Aan de achterkant van het hotel waar Hector zijn slachtoffer had bedreigd staan afvalcontainers. Misschien heeft hij dat shirt daar ingegooid. Het moet nog ergens in de buurt zijn, want Hector heeft het hotel vandaag niet verlaten. Dat weet ik zeker, want nadat hij had ingecheckt heeft hij alleen maar op het terras of op zijn kamer gezeten.
Geruisloos stap ik uit bed en trek een jurkje en slippers aan. Ik sluip de trap af, maar ik kan niet voorkomen dat de oude, krakende traptreden me begeleiden tijdens mijn stiekeme nachtelijke missie. Ondanks deze verraderlijk geluidjes blijven de  kamerdeuren gesloten, ook die van nummer vijftien.
Buiten word ik getrakteerd op een fluitconcert van honderden cicaden die zich onzichtbaar in de bomen hebben verzameld. Zij zullen me in ieder geval niet verraden. Ik glip om de hoek van het hotel en schuifel langs het gebouw. Ik had de achterdeur kunnen gebruiken, maar die sleutel is nog steeds in het bezit van mijn schoonvader die hem ’s nachts op slot draait. Van de voordeur daarentegen hebben we allemaal een sleutel, zelfs de gasten.
Ik open de grote, grijze metalen container en er komt direct een stank van afvalresten vrij die me misselijk maakt en me laat kokhalzen. Ik haal een keer diep adem, houd deze vast en schijn met de zaklampfunctie van mijn telefoon in de afvalcontainer, die zo goed als leeg blijkt te zijn. Alleen op de bodem ligt een dun laagje met etensresten. Ik herken de groenten van de chorta salade die ik had laten vallen toen Hector me had bedreigd. Ik had de smurrie opgeruimd en in de kleine afvalemmer in de keuken gegooid. Ik begrijp nu dat Nikos deze later nog heeft geleegd. Met het lichtje van mijn telefoon schijn ik in de hoek waar ik een klein afvalzakje zie liggen. Het zakje is te klein om een lijk in te verbergen, maar het is groot genoeg om een bebloed shirt in te verstoppen. Vlug kijk ik om me heen naar iets waar ik op kan gaan staan. Ik zie niets, maar bedenk me dan dat ik een stoel van het terras kan pakken. Op mijn tenen ren ik naar de zijkant van het hotel, schoep een stoel mee die ik naast de container zet en klauter er op. Met een tak en ver voorovergebogen lukt het me om het tasje omhoog te hengelen. Tevreden gooi ik de tak naast me neer en begin aan de knoop van het tasje te frunniken. Het duurt even, maar het lukt me de knoop te ontwarren. Ik trek het tasje open en val van schrik bijna van de stoel. Vlug grijp ik de rand van de smerige container vast en laat een kreet van afschuw de donkere nacht in schallen. Ik laat het tasje met inhoud op de grond vallen en snak naar adem. Het duizelt voor mijn ogen. Dan opeens word ik ruw tegen mijn rug geduwd. Ik kukel voorover en val in de container, met mijn gezicht in de rottende groenten. Ik probeer overeind te krabbelen, maar mijn vingers glijden weg over de met olijfolie bevuilde bodem. Een plotselinge harde dreun doet me ineenduiken. De klep van de container is dichtgevallen. De stank wordt direct erger nu er geen frisse buitenlucht bij kan. Proestend en tastend in het donker lukt het me uiteindelijk overeind te komen. Met gekromde rug duw ik tegen de deksel aan die niet meegeeft. Ik duw met mijn handen, maar glijd weg over de glibberige vloer en ik val opnieuw in de zompige derrie. ‘Laat me eruit!’ roep ik. Ik probeer de deksel opnieuw te openen, maar ik krijg er geen beweging in. De persoon die me hier in heeft geduwd, moet iets zwaars bovenop de container hebben gelegd. En ik heb een vermoeden wie die persoon is.

 

De verbazing op het gezicht van Nikos had niet groter kunnen zijn toen hij me in de vroege ochtend in de container aantrof. Als een zielig, bang muisje had ik in de hoek gezeten, met opgetrokken knieën en mijn voeten onder het braaksel. De vondst van wat er in het zakje had gezeten had me zo misselijk gemaakt dat ik keer op keer had overgegeven. Zelfs toen mijn maag leeg was, bleef ik braakneigingen houden.
Nikos en zijn vader hadden me met opgetrokken neus uit de container gehesen. Ze hadden me gevraagd wat er was gebeurd, maar door de shock was ik niet in staat geweest om ook maar iets te zeggen.
Nu lig ik gedoucht en wel in bed. De deur van de slaapkamer heb ik op slot gedraaid. Hector is nog steeds in het hotel en blijft volgens mijn schoonvader nog een hele week. Ik heb besloten minstens een week in bed te blijven.
Ik schrik op van iemand die aan de klink zit. Angstig kruip ik dieper onder het dekbed.
‘Maureen, ben je wakker?’
Het is Nikos. Moeizaam stap ik uit bed en open de deur.
‘Waarom is de deur op slot?’
Ik ga op het bed zitten. ‘Ik moet je iets vertellen.’ Hakkelend begin ik mijn verhaal over Hector en dat ik hem vanuit het raam een vrouw had zien mishandelen. Ik vertel hem ook van het bebloede shirt.
‘En waar is dat shirt nu?’
‘Dat weet ik niet. Ik ging kijken of het in de container lag en toen…’
‘Toen viel je erin.’
‘Nee, ik ben geduwd.’
‘Geduwd? Door wie?’
‘Ja, door Hector dus.’
‘Hoe weet je dat zo zeker? Heb je hem gezien?’
‘Nee, maar hij heeft me ook bedreigd in de keuken. Daarom had ik die schalen laten vallen.’ Ik wil nog meer vertellen, maar opeens blokkeer ik. Mijn maag doet raar, ik voel me misselijk. Ik krijg de woorden niet over mijn lippen. Ik kan het niet hardop uitspreken.
Nikos kijkt me inmiddels enigszins ongelovig aan. ‘Hector?’
Ik haal even diep adem. Die misselijkheid moet weg, anders krijg ik het nooit verteld. En ik moet het vertellen, hoe gruwelijk het ook is. ‘Hij was het,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Je moet me geloven. En hij heeft iets boven op de deksel van de container gelegd, zodat ik er niet uit kon.’
‘Schat, toen wij je vonden lag er niets op die container. Je was gewoon niet sterk genoeg om die deksel omhoog te duwen.’
‘Maar…’
‘Ik heb een tijdje met Hector zitten praten, gisteravond. Hij is een aparte kerel, dat geef ik toe. En humorloos, maar dat wil nog niet zeggen dat hij een geweldadige man is. Waarschijnlijk heb je je vergist wat dat shirt betreft. En dat voorval in de keuken zoals jij het beschrijft, is gewoon een misverstand. Wij Grieken kunnen soms nogal emotioneel reageren, vooral de oudere generatie.’ Nikos geeft me een knipoog.
‘Maar…’ probeer ik nog een keer.
‘Misschien is het de stress,’ valt Nikos me in de reden, ‘maar we redden ons wel. Papa en mama laten een oud hotel achter, dat weet ik ook wel. Maar binnenkort zijn wij de baas en mogen we ermee doen wat we willen. We knappen het op, zoals we gezegd hebben, en dan maken we er ons paradijsje van. Paradeisos.’Hij geeft me een zoen op mijn mond. ‘Rust maar wat. Ik kom straks nog wat eten brengen.’

 

Ik had het Nikos willen zeggen, maar uiteindelijk heb ik mijn mond gehouden. Hij gelooft me niet. De bedreiging in de keuken, de duw in de container. Hector is een goede, oude vriend van zijn vader en is in zijn ogen hooguit een beetje een eigenaardige kerel. Hij denkt dat ik spoken zie, maar de vlekken op dat shirt waren rood, donkerrood. Hij zal me nooit geloven zonder bewijs. En daarom heb ik hem niets verteld over de inhoud van het zakje. Van schrik had ik het op de grond laten vallen, daarna was ik in de container geduwd. Toen Nikos me eruit had gehesen, had ik het nergens zien liggen. Hector moet het zakje met inhoud hebben meegenomen. Hij moet haar afgehakte hoofd hebben meegenomen.

 

Ik ben gisteren de hele dag in bed gebleven. Nu is het is zeven uur in de ochtend en ondanks dat ik zoveel uren heb gerust, ben ik doodmoe. Steeds weer zie ik het afgehakte, bebloede hoofd voor me. Vannacht had ik mijn gezicht in mijn kussen begraven om de onophoudelijke tranen te smoren. Het had gewerkt, Nikos had er niets van gemerkt. Nu is Nikos met zijn moeder naar de markt en lig ik nog steeds te piekeren. Ik moet naar de politie. Maar dan? Ik heb geen bewijs. Bovendien loopt Hektor hier nog steeds rond. Vertwijfeld voel ik aan mijn hals. Hektor blijft nog zes dagen. Gisteren had ik besloten om de hele week in bed te blijven liggen, maar ik weet dat ik moet opstaan. Ik kan mijn schoonouders niet in de steek laten. Nikos vertelde me vanmorgen dat er vandaag Franse gasten komen. Mijn schoonvader staat nu achter de receptie en hij spreekt naast Grieks slechts een paar woorden Engels. Ik neem een diepe zucht en draai een knop in mijn hoofd om. Zolang ik geen bewijs heb en zolang Hektor hier nog rondloopt, zal ik doen alsof ik van niets weet. Hoe moeilijk dat ook zal zijn.

 

Beneden bij de receptie worstelt mijn schoonvader met het inchecken van de nieuwe gasten. Hij is zichtbaar blij als hij mij van de trap af ziet komen.
‘Maureen, misschien kun je me even helpen?’ vraagt hij vermoeid.
Het is duidelijk dat hij niet weet wat hij met de Fransen aan moet die steeds sneller en luider beginnen te praten. Ik gebaar dat hij de balie kan verlaten en neem het gesprek over. De gasten lijken te kalmeren. Ik check hen in en laat aan de hand van wat foldertjes de omgeving van Perissa zien. Het kost me moeite me te concentreren en ik merk dat ik fouten maak, zowel in de routes die ik probeer uit te leggen als in het Frans dat er hakkelend uitkomt. Als ik weer opkijk van de foldertjes, zie ik mijn schoonvader naar buiten stiefelen. Ik moet glimlachen om de moeizame tred van de oude man. Het wordt tijd dat Nikos en ik het hotel definitief gaan overnemen. Vandaag zal ik mijn schoonvader opnieuw vragen of de documenten voor de overdracht al binnen zijn.
Nadat de Fransen de receptie hebben verlaten is het er stil. Nu ik even niets te doen heb, gaan mijn gedachten direct weer naar wat ik heb meegemaakt en wat ik heb gezien; bebloede haren tegen de binnenkant van de plastic zak geplakt, daaronder een gezicht. Ik probeer het beeld te verdringen, maar in plaats daarvan wordt het duidelijker en krijg ik krampen in mijn buik. Bij dat hoofd hoort een lichaam; een romp, armen en benen. Ik voel een misselijkheid opkomen en vlug zet ik de radio aan, in de hoop dat het me afleidt van de gruwelijke beelden die steeds weer mijn hoofd vullen. Ik val meteen in het nieuws van negen uur en hoewel ik niet alles kan volgen, is het me direct duidelijk dat er een vrouw wordt vermist. Ik ga rechterop zitten en houd de speaker van de kleine radio dicht bij mijn oor. Ze is al twee dagen vermist en de politie vreest dat ze slachtoffer is geworden van een misdrijf.

 

Voor de vierde keer deze ochtend leg ik de hoorn van de telefoon terug op de haak. Iedere keer neem ik me voor de politie te bellen, maar als ik dan het nummer wil intoetsen, bedenk ik me steeds. Wat moet ik zeggen? Dat ik een deel van een lijk heb gevonden? En dat ik nu niet weet waar het is? Ik schrik op uit mijn gedachten als ik de traptreden hoor kraken. Er komt een gast naar beneden en ik pak gauw een pen en doe net of ik druk bezig ben. Als ik zie wie de receptie komt binnenlopen, duik ik instinctief wat verder in elkaar. Zijn kale hoofd is nog steeds roodverbrand. In zijn rechterhand heeft hij een plastic zak vast. Ik houd mijn adem in als Hektor, zonder naar de balie te kijken, naar buiten loopt. Het duurt een paar seconden, maar dan ontwaak ik uit een roes. Ik sta op, zet een bordje op de balie met de tekst “we zijn er even niet” en  verlaat het hotel.
Met bonkend hart piep ik voorzichtig om de hoek van het gebouw. Ik kan nog net Hektors gestalte zien dat tussen het verwaarloosde groen achter het hotel verdwijnt. Op een drafje ga ik hem achterna. Wat is hij van plan? En wat zit er in die zak? Is het dat hoofd van die vrouw? In gedachten verzonken maak ik een fout. Ik zit hem te kort op de hielen en wanneer mijn voet op een takje landt dat krakend door de midden breekt, draait Hektor zich met een ruk om.
‘Maureen.’
Zijn stem klinkt laag en de blik in zijn ogen zegt me genoeg. Ik schiet weg tussen de bremstruiken en ren het onverharde pad af zonder er bij na te denken welke kant ik op wil. Mijn hart bonkt bijna uit mijn borstkas van de angst. Heel voorzichtig kijk ik over mijn schouder. Hektor mag dan een oude man zijn, hij komt steeds dichterbij. Met een schijnbeweging verander ik van richting, terug naar het hotel en ontwijk op het nippertje de hand van Hektor die me bij mijn arm wil grijpen. Ik scheer langs hem heen, maar hij is snel. Het hotel ga ik niet halen, wel de schuur van mijn schoonvader.
Ik geef een ruk aan de schuurdeur, maar deze zit op slot. Totaal in paniek beuk ik tegen het verrotte hout, trap met mijn voet tegen het verroeste slot. Achter me hoor ik Hektor zwaar hijgen, ik durf niet om te kijken. Met al mijn kracht  trap ik nogmaals tegen het slot dat opeens met een klap openschiet. Ik wil de deur openen, maar Hektor heeft me te pakken. Hij sleurt me van de schuur vandaan. Angstig kijk ik hem aan. Dan laat hij me opeens los, hapt naar adem om iets te zeggen, maar deze keer ben ik sneller. Ik draai me om, open de deur alsnog en ren de schuur in. Nog voordat ik de deur achter me kan dichtdoen en er met mijn hele gewicht tegenaan kan hangen, val ik over iets. Ik lig languit op de grond.
Hektor staat in de deuropening en slaakt een kreet. Ik krabbel overeind, ruik nu pas de onbeschrijflijke stank en kan een gil niet onderdrukken als ik zie waarover ik ben gevallen. Naast me ligt een romp. Ik kruip over de vloer naar de hoek van de schuur en ga daar met opgetrokken knieën tegen de muur zitten.
Vol verbazing kijk ik naar Hektor die kokhalzend ineenstort. Het tasje dat hij de hele tijd in zijn hand heeft gehouden, valt naast hem op de grond.
‘Wat… hoe… wie.’ De drie Griekse woordjes die Hektor moeizaam uitspreekt, wijzend naar de romp op de vloer, maken me duidelijk dat hij net zo in shock is als ik. Ik wil net iets terug zeggen, als er in de deuropening een gestalte verschijnt. Door het tegenlicht van de zon zie ik alleen een silhouet, maar ik weet direct wie het is. Met zijn afhangende schouders en zijn smalle nek komt mijn schoonvader de schuur binnen door eenvoudigweg over de romp te stappen alsof het een vieze deurmat is. ‘Het was een ongeluk.’ Zijn stem klinkt zacht en emotieloos.
‘Stephano, wat heb je gedaan?’ Hektor is inmiddels opgestaan en loopt vertwijfeld naar zijn oude vriend toe, maar blijft dan halverwege staan.
Mijn schoonvader gaat op een krukje zitten. ‘Ze wilde het hotel laten slopen. Ze had in haar bouwkundig rapport vermeld dat het krot, zoals ze Paradeisos noemde, op instorten stond. Ons hotel, dat Sophia en ik al die jaren met zoveel liefde hebben gerund. Meer dan dertig jaar lang hebben we onze ziel en zaligheid erin gelegd, alles voor onze gasten gedaan en dan zegt zo’n trut… dan zegt zij… ik werd zo kwaad.’
‘Jij hebt mij in die container geduwd.’
Stephano knikt. ‘Ik wilde je geen pijn doen, maar je had haar hoofd gevonden, dus ik kon niet anders.’
‘Hoofd?’ vraagt Hektor met schorre stem.
‘Ik heb haar hoofd inmiddels begraven met de rest van haar lichaam, hierachter in het dorre landschap. Ik moet alleen nog haar romp verbergen.’ Mijn schoonvaders woorden klinken afgestompt, alsof hij een boodschappenlijstje opnoemt.
Hektor heeft inmiddels zijn telefoon in zijn hand. ‘Stephano, je hebt een ambtenaar vermoord en je hebt haar lichaam in stukken gehakt en begraven. Besef je wel wat je gedaan hebt?’
‘Ik deed het voor ons familiehotel. Voor Nikos en Maureen.’
Bij het horen van onze namen breekt mijn hart. Hij deed het voor ons. Deze lieve man is nu een moordenaar.
Hektor heeft inmiddels verbinding met de politie. Zijn stem klinkt koel en vastberaden als hij de agent vertelt wat er aan de hand is.
Langzaam loop ik naar Stephano toe die me met een wazige blik aankijkt. Ik pak zijn hand, wrijf er zachtjes over en terwijl tranen over mijn wangen vloeien, lukt het me niet de juiste woorden te vinden. Ik beloof mezelf dat ik zijn hand blijf vasthouden, totdat de politie er is.

Er zijn nog geen tien minuten voorbij voordat er vier politiebusjes met piepende banden voor het hotel stoppen. Hektor heeft inmiddels Nikos gebeld en hij en Sophia komen net aan als een paar agenten Stephano in de boeien slaan. Ik kan het niet aanzien. Sophia stort in elkaar, Nikos schreeuwt van verdriet. Ze worden opgevangen door de politie.
Hektor en ik worden in een busje gezet dat naar het politiebureau zal rijden voor verhoor. Ik heb geen idee wat ik straks moet zeggen.
In het busje is het stil. Buiten op straat is veel rumoer. Ik hoor gehuil, gegil. Ik meen de stem van Sophia te herkennen.
‘Waarom rende je weg?’ vraagt Hektor opeens.
‘Ik dacht dat jij iemand vermoord had.’
‘Ik?’
‘Ja, ik zag je die vrouw mishandelen. Achter het hotel. Ik stond boven en zag het vanuit het raam.’
‘Dat weet ik.’
‘Dus daarom bedreigde je me in de keuken?’
‘Nou, nou, bedreigen.’
‘Je pakte me ruw vast. En je zei dat ik mijn mond moest houden, in niet al te vriendelijke bewoordingen.’
‘Ja, ik wilde geen gezeik.’
‘Maar die vrouw?’
‘Die vrouw leeft nog, hoor. We zouden samen in Paradeisos verblijven, maar ik heb haar naar een ander hotel gestuurd. Ik hoef haar nooit meer te zien. Ze was alleen maar op mijn geld uit en toen ik haar daarmee confronteerde, heeft ze een bord keftedes over me heen gegooid.’
‘Gehaktballen in tomatensaus,’ zeg ik zacht.
‘Mijn hele shirt zat onder. Ik heb nog geprobeerd het zelf uit te wassen in de wastafel van de hotelkamer en heb het daarna te drogen gehangen op het balkon.’
Het balkon, daar had ik niet gekeken.
‘Ik was net op weg naar de wasserette toen jij opeens van me wegrende naar de schuur waar…’
Hektor zwijgt. De motor van het busje slaat aan. Langzaam komt het voertuig in beweging. Uit het niets legt Hektor een hand op de mijne. Op zijn gezicht staat een glimlach.

Categorie
Schrijfsels & Verhalen