De nacht had oneindig geleken. Eerst lag ik uren wakker en wisselden gedachten aan Joshua en Nick zich voortdurend af in mijn hoofd. Om niet helemaal gek te worden, heb ik mijn boek erbij gepakt, maar dat maakte het nog erger. Mijn concentratie was ver te zoeken. Ik sloeg de bladzijdes om zonder ook maar een woord te lezen. Uiteindelijk ben ik in slaap gevallen en in een diepe droom beland waarin beide mannen me een bezoek brachten en met me dansten.
Nu is het halfzeven en doodmoe stap ik uit bed. Nog drie dagen en dan komt de jury langs. Ik ontbijt snel en geef Tijgertje, die klaarblijkelijk een betere nacht heeft gehad dan ik en springend tegen mijn kuiten aan klimt, een paar schepjes blikvoer. Het liefst had ik de platenspeler weer aangezet, maar ik geef de voorkeur aan het gezang van de vogels.
Buiten is het al heerlijk warm en de aarde voelt weer iets droger aan dan gisteren. Gelukkig heeft het nu al een paar dagen niet meer geregend en de voorspellingen zijn gunstig. Een voordeel voor de tuin die dan niet zo modderig is en een voordeel voor het dak. Voorlopig hoeft er geen klusjesman naar te kijken.
Ik besluit met de verhoging van het terras te beginnen. Her en der in de tuin heb ik stenen gevonden in allerlei vormen en maten. Als een echte bouwkundige leg ik ze voorzichtig op elkaar en na een halfuurtje heb ik een stapelmuurtje gemaakt zoals je er veel van kunt vinden hier in Engeland. En ineens schiet mijn hoofd vol met ideeën. Dit hoekje van de tuin moet het romantische hoekje worden met rozen, hartjes en andere uitingen van de liefde. Ik spring op en ren naar de achterdeur. Daar schop ik mijn zanderige laarzen uit en ga de woonkamer in. Voor de boekenkast blijf ik staan. Met mijn blik ga ik langs de titels en uiteindelijk pak ik drie boeken van de plank. Daarna neem ik plaats in de schommelstoel en blader door de romans op zoek naar datgene wat de tuin nog meer sfeer zal geven.
Ik ga zo op in mijn zoektocht naar perfectie dat ik opveer als er opeens iemand in de woonkamer staat.
‘Sorry, ik wilde je niet laten schrikken. Ik had al geroepen, maar je reageerde niet.’
Voor me staat Joshua. Hij moet via de poort en door de tuin zijn binnengekomen.
‘Hoi,’ zeg ik. Ik leg het boek op mijn schoot. Daarna ga ik rechterop zitten, waardoor het oude meubelstuk woest begint te wiebelen.
‘Ho, voorzichtig,’ zegt Joshua, terwijl hij de schommelstoel in bedwang houdt. ‘Straks val je er nog uit.’
De stoel wiebelt nog even door en daarna staat hij stil. Net als mijn hart. Mijn handen glijden weg van de armleuningen en opeens weet ik het. Het is Joshua. Het is altijd Joshua geweest.
‘Wil je wat drinken?’ vraag ik.
‘Ik wou eigenlijk vragen of jij met mij naar een fototentoonstelling wilt gaan. Het zijn foto’s van werken van beroemde architecten, ook van New Yorkse.’
Slechts een seconde denk ik aan de tuin. Dan geef ik antwoord. ‘Oké.’
Joshua is weer met de motor en ik kruip nog dichter tegen hem aan dan de vorige keer toen we een rit maakten. Zal ik hem straks vertellen over de brief die ik in de blokhut heb gevonden? Maar hoe leg ik uit waarom ik daar was? En vertel ik hem dan dat ik de brief heb gelezen? Hij mag dan wel een stoere bink zijn met die motor, maar als het om gevoelens gaat, weet hij zich verdraaid mooi uit te drukken. Op papier dan, want klaarblijkelijk kan hij er niet over praten.
We scheuren over de weg. Ik klem mijn armen om hem heen en ik voel me fantastisch. Ik doe een kleine wens dat de tentoonstelling ver weg is, maar ik heb pech. Na nog geen tien minuten stopt Joshua al en moet ik hem loslaten.
‘Hier is het. Ik ben heel blij dat je mee bent gegaan. Ik dacht eigenlijk dat je er geen tijd voor zou hebben met die wedstrijd en zo, maar hier ben je dan.’
‘Hier ben ik dan,’ zeg ik glimlachend, terwijl ik niet aan de tuin probeer te denken.
Ik had verwacht dat de foto’s van de kunstwerken van de architecten aan de muur van een moderne galerie zouden gehangen, maar ze prijken tegen de gipswand van het buurthuis van het stadje. Joshua moet de teleurstelling op mijn gezicht hebben gezien, want hij knikt met opgetrokken lip. ‘Niet echt een chique bedoening, hè.’
‘Als je naar New York komt, laat ik je de kunstwerken in het Guggenheim zien.’
‘Afgesproken,’ zegt Joshua.
Mijn hart maakt een klein sprongetje bij de gedachte dat we samen in New York zullen lopen. Joshua geeft me een vriendelijk duwtje in mijn rug richting de eerste foto. Het lelijke bouwwerk is asymmetrisch en heeft puntige uitsteeksels aan beide kanten, maar dan op verschillende hoogten. Ik wacht even Joshua’s mening af en dat is maar goed ook, want hij is razend enthousiast. ‘Kijk, dit vind ik nou mooi. Deze architect heeft lef. Hij durft iets te bouwen wat niet standaard is en wat bij veel mensen de voorhoofden zal doen fronsen.
Vlug trek ik mijn voorhoofd uit de plooi en glimlach. ‘Lef heeft hij zeker.’
We flaneren zij aan zij langs de verschillende foto’s en af en toe stoot Joshua me aan om me ergens attent op te maken.
‘Wat zijn ze prachtig, hè,’ zegt Joshua. ‘Zo artistiek.’
Ik knik voorzichtig. Er zijn er wel een paar bij die ik kan waarderen, maar veel van de bouwwerken zijn duidelijk niet mijn smaak. Af en toe maak ik er voorzichtig toch een opmerking over en dan probeert Joshua mij te overtuigen van de artistieke vormgeving van de bouwwerken die ik blijkbaar heb gemist. Op een gegeven moment wordt het een spelletje en probeer ik hem ervan te overtuigen waarom sommige van de gekunstelde bouwwerken spuuglelijk zijn. We lachen hard en enkele bezoekers kijken geïrriteerd om. Het kan me niets schelen. En het kan me ook niets schelen dat we zo van mening en smaak verschillen.
Terwijl Joshua met zijn neus vlak bij een zwartwit foto staat en de details bekijkt, haal ik een bierviltje uit mijn tas en houd het tegen een lege plek op de muur. ‘Deze zou hier helemaal niet misstaan.’
Joshua komt los van de foto en kijkt me met grote ogen aan. ‘Hoe kom je daar aan?’ Hij grist het bierviltje met zijn ontwerptekening uit mijn handen.
‘Gevonden op de bar.’
‘Ik zou niets liever willen dan dat mijn vrije ontwerpen zoals deze tot bouwwerken worden gemaakt. Tot nu toe heb ik alleen kleine projecten gedaan in opdracht van bedrijven die vooral standaardwerk willen.’
‘Waarom werk je deze schets niet verder uit?’
Hij negeert mijn vraag en steekt het bierviltje in zijn jaszak. ‘Op deze foto’s staan complexen uit grote steden zoals Tokyo, Shanghai, Sidney, New York.’ Ik…’
‘Dit…’ ik vis het bierviltje uit zijn jaszak en voel hoe mijn hart tekeer gaat op het moment dat mijn vingers langs zijn heup strijken, ‘…is misschien nog wel beter dan dat.’ Ik wijs naar een foto van een foeilelijke betonnen bunker met kleine, ronde ramen.
‘Vind je dat echt?’
‘Ja. En als je straks in New York bent, dan…, nou ja, dan…’ Ik weet even niet meer hoe ik mijn zin moet afmaken. Het liefst had ik gezegd dat hij dan in New York een leven als architect kan opbouwen, maar die woorden durven mijn mond niet te verlaten.
‘Misschien ja…, als ik in New York woon.’
Bij het laatste woord dat hij uitspreekt, verslik ik me bijna. ‘Dus je wilt echt in New York gaan wonen?’
Op Joshua’s gezicht ligt opeens een geheimzinnige glimlach. ‘Ik heb dit nog tegen niemand verteld, maar ik ben bezig met een sollicitatieprocedure bij een van de bekendste architectenbureaus van New York.’ Hij fluistert de woorden en kijkt schichtig om zich heen.
Mijn ogen worden groot. ‘Wat fantastisch.’
‘Sst… Het is nog geheim. Je bent de eerste tegen wie ik het vertel. En ik ben nog niet aangenomen, hè. Ik heb mijn portfolio ingeleverd en nu is het afwachten.’
‘Zit deze er ook in?’ vraag ik, wijzend naar het bierviltje.
‘Ja, en het eigenlijke ontwerp is zoveel beter geworden, al zeg ik het zelf.’
‘Mag ik het eens zien?’
‘Misschien.’ Hij lacht er geheimzinnig bij. Mijn hart bonst zo erg dat ik het in mijn oren hoor gonzen.
‘Wanneer je bent aangenomen…’ begin ik mijn zin.
‘Áls ik word aangenomen,’ onderbreekt Joshua me, ‘dan moeten we nog veel regelen. Het stijgt me soms allemaal boven mijn hoofd. Emigreren brengt veel werk met zich mee, je moet…’
Ik luister niet meer naar wat hij zegt, ik ben blijven hangen bij het woord we. Hij had het al eerder gezegd en toen ik hem daarnaar vroeg, had hij het over zijn studiegenoten gehad. Maar hij gaat toch niet met hen emigreren?
‘Zullen we gaan?’ Ik schrik op van Joshua’s vraag.
‘Oké.’
We stappen weer op de motor en rijden terug naar huis. Ik klem mijn armen extra stevig om zijn lichaam en geniet nog van iedere minuut die we samen zijn, terwijl er in mijn buik een spin aan verwarring rondwaart.
Ik had Joshua nog willen uitnodigen voor een drankje bij mij in de tuin, maar hij moest gaan. Nu hang ik met een kwast en verf boven een stuk hout. Zo sierlijk mogelijk schrijf ik de romantische zinnen, die ik in de boeken heb gevonden, op de houten plankjes. Bij iedere letter die ik in de nerven achterlaat, denk ik aan de heerlijke middag die ik heb gehad. Misschien moet ik Joshua mee uit eten vragen. Dan kan ik hem over mijn gevoelens voor hem vertellen. Wellicht durft hij dan eindelijk ook zijn gevoelens voor mij hardop uit te spreken.
De bordjes zijn nog mooier geworden dan ik had gehoopt. Ik heb er hier en daar ook nog wat hartjes bij geschilderd en ik heb de rozenstruiken verplaatst naar de romantische hoek. Nu ben ik de bistro-set aan het opschuren. De klapstoeltjes en het ronde tafeltje zijn nu nog zwart, maar ik ga ze maagdelijk wit schilderen. Ze zullen prachtig staan voor de rode rozen.
Ik vraag me al dagen af hoe de tuin van Mildred eruit zal zien. Zal ze ook een romantische hoek hebben of is haar hele tuin een oase van liefde? Ik kan het me haast niet voorstellen van de koude en kille vrouw die me niet alleen heeft afgesnauwd en gekleineerd, maar me zelfs heeft bedreigd. Zou ik dat aan de jury kunnen rapporteren? Zou ze dan gediskwalificeerd worden? Gniffelend haal ik het schuurpapier over het bistro-stoeltje en schuur sneller en sneller. Ik moet deze wedstrijd winnen. Voor tante Lilly.
Na opnieuw een nacht vol onrustige dromen is het me gelukt mezelf het bed uit te duwen. Al vanaf half zes heb ik vuil onder mijn nagels, zitten mijn armen onder de krassen – van zowel de doornen van planten als van de pootjes van Tijgertje – en heb ik niet alleen pijn in mijn nek en schouders, maar inmiddels ook in mijn onderrug en de achterkant van mijn benen. Het kan me niets schelen. Het was hard werken, maar het resultaat mag er zijn.
Tevreden kom ik omhoog uit mijn hurkpositie om de tuin in zijn geheel te bekijken. De romantische hoek is klaar; het witgeschilderde bistro-setje schittert in het zonlicht en steekt idyllisch af tegen de rode rozenstruiken die nu volop in bloei in staan. Het gedeelte van de tuin met de hoogteverschillen heb ik versierd met wilde bloemen en struiken die woest boven het stapelmuurtje uitsteken. Het is me zelfs gelukt een waterpartij aan te leggen met lelies en riet. Tegen de afscheidingsmuur heb ik plankjes opgehangen met klimop die speels uit de potjes naar beneden dwarrelt. Daaronder prijkt een oppottafeltje op zijn krulpootjes met daarop terracottapotten, gieters, en glazen flessen met daarin camelia, prachtklokje en zonnehoed. Onder het tafeltje heb ik zinken emmers neergezet met heerlijk geurende lavendel.
Aan de andere kant van de tuin omzomen vlinderstruiken, rozenstruiken en rododendrons het slingerende kinderkopjespaadje. Naast de poort ligt een strook gras met daarop stamrozen en tegen de muur staan groenblijvende heesters volop in bloei.
‘Het is af,’ zeg ik tegen mezelf. Een glimlach en een traan vechten om de emotie in mijn gezicht. Het is me gelukt en dat zelfs twee dagen voor de deadline.
Moe, maar voldaan ga ik naar binnen, neem een douche en wil daarna in de schommelstoel ploffen, maar er is me geen rust gegund.
‘Emily!’
In de achtertuin staat Jenny. ‘Wauw, je tuin. Hij is prachtig.’
Ik loop naar buiten en kan een zelfvoldane glimlach niet verbergen. ‘Ja, het is me gelukt.’
Jenny vliegt me om de hals. ‘Je gaat winnen, ik voel het.’
‘Ik hoop het zo,’ antwoord ik. Dan pas valt mijn blik op de openstaande poort en zie ik het rugbyteam staan. Hun witblauwe tenues vullen de hele straat.
‘We gaan zo vertrekken,’ zegt Jenny. ‘Schiet je op.’
De wedstrijd! Ik was het glad vergeten. ‘Ik kleed me gauw om,’ zeg ik. Net op het moment dat ik het huis in wil rennen, gilt Jenny naar de mannen. ‘Jullie moeten echt komen kijken. Emily heeft hard gewerkt.’
Abrupt blijf ik op de drempel staan. Een voor een komen de rugbyspelers door de poort de tuin inlopen. Ook Joshua. Ook Nick.
Iedereen is stomverbaasd over het resultaat en het geeft me een nog bevredigender gevoel dan ik al had. Ze laten met geloven dat ik misschien echt wel kans maak op die eerste prijs.
‘Mooi geworden.’ Nick staat plots naast me en fluistert in mijn oor.
Ik schrik ervan en merk dat ik direct op zoek ga naar Joshua. Hij staat alweer op straat bij de rest van zijn maten.
‘Kom, we moeten haasten,’ roept Jenny. ‘De bus komt zo.’
‘Bus?’ vraag ik verbaasd.
‘Ja, we gaan altijd met de bus. Schiet nou op.’
Ik ren het huis in, fris me razendsnel op en pak mijn spullen. Daarna sluit ik de achterdeur, draai de poort op slot en voeg me bij de groep die ongeduldig op me staat te wachten. Mijn ogen kruisen die van Nick. Hij had me een persoonlijk compliment gegeven. Hij had het zelfs in mijn oor gefluisterd, wat het extra bijzonder had gemaakt. Joshua had me niet eens direct aangekeken. Is hij echt zo verlegen? Als we samen zijn, merk ik er weinig van. Of wil hij voorkomen dat zijn teammaten de spanning tussen ons opmerken?
‘Rennen, jongens.’ Jenny heeft net als alle anderen een blauwwitte sjaal om haar nek hangen met daarop Glowbury Boys. We hollen naar de bushalte waar ons vervoermiddel al komt aanrijden. Even twijfel ik naast wie ik moet gaan zitten, maar dan kies ik voor de meest veilige keuze; naast Jenny.
‘O, Emily, je gaat zeker die tienduizend pond winnen. Ik voel het.’
‘Natuurlijk gaan we winnen,’ schreeuwt Bruce die Jenny’s woorden verkeerd opvat. Vervolgens zet hij hun strijdlied in en de rest van de spelers haakt in.
Een klein uurtje later stopt de bus voor een groot stadion. De spelers zijn inmiddels naar de kleedkamer en Jenny en ik laten ons achterover vallen op een oncomfortabel klapstoeltje dat piept en kraakt bij iedere beweging die we maken. De helft van de sporttempel is gevuld met supporters van de tegenstander in roodgele outfits. De andere helft kleurt blauwwit. Er kriebelt een aroma van hop en gerst in mijn neus en mijn oren toeteren nu al, voordat er ook maar een minuut is gespeeld. De sfeer zit er al goed in en beide supportersgroepen hopen op de winst.
Opeens klinkt er muziek en komen de sportmannen het veld op. Ik tuur naar de rugnummers van de spelers in de blauwwitte tenues en mijn hart maakt een sprongetje als ik nummer vijf zie. Joshua mengt zich tussen zijn teamgenoten en ze gaan voorovergebogen in een halve cirkel staan met tegenover hen het andere team. Ineens beginnen alle spelers te duwen en gebiologeerd bekijk ik het tafereel. Als een speler van de tegenstander weet te ontsnappen, houd ik mijn adem in. Ver komt hij niet, want onze ploeg – zo voelt het toch – stort zich massaal op de man. Ik draai mijn hoofd weg en kan een gilletje niet onderdrukken. ‘Dat mag toch niet, waarom fluit die scheidsrechter niet?’
Naast me komt Jenny niet meer bij. ‘Wauw, jij hebt echt geen verstand van rugby, hè. Dat was een prima tackle, niets mis mee.’
‘Het is zo gewelddadig. Die man wordt helemaal geplet.’
‘Daar kan die kerel wel tegen, hoor.’
Haar woorden sterven weg in een massaal gejoel. Over de achterlijn ligt een speler op de grond. Ik denk eerst dat hij geblesseerd is, maar dan staat hij op met de bal in zijn handen. Het is nummer vijf. Zijn teamgenoten storten zich enthousiast boven op hem.
‘Hij heeft gescoord, toch? Joshua heeft gescoord.’ Ik kijk Jenny voor de zekerheid nog vragend aan, maar haar reactie en die van het halve stadion bevestigen mijn vermoeden.
‘Goal,’ roep ik hard. ‘We hebben een goal.’
Jenny gebaart dat ik rustig moet doen. Daarna fluistert ze in mijn oor: ‘Try. We hebben een try gescoord.’
Ik krimp ineen. Ze heeft gelijk, ik weet echt helemaal niets van rugby.
Intussen is het spel weer hervat. De toeschouwers moedigen hun club aan en ik schreeuw mijn stem schor. Het blijkt een ruwe, maar leuke sport te zijn en ik ga helemaal op in de competitie. Wild enthousiast zing ik het clublied van onze Glowbury Boys mee, dat ik steeds beter van buiten begin te kennen, totdat een speler van ons team genadeloos onderuit wordt gehaald. En ineens is het muisstil in het stadion. De scheidsrechter staakt het spel. Op het veld ligt een speler met zijn gezicht in het gras. Hij beweegt niet. Op zijn rug lees ik nummer vijf. Met mijn handen voor mijn mond houd ik mijn adem in, net zoals alle andere toeschouwers. Er komt een man aangesneld die zenuwachtig vier andere mannen met een brancard roept. Terwijl het medische team de gewonde speler op zijn rug rolt zie ik het spelerscijfer nu duidelijker. Ik heb me vergist. Het is geen vijf, het is een twee. De gewonde speler is Nick. Een verwarring trekt door mijn hele lichaam. Ik had verwacht iets van een opluchting te voelen nu het Joshua niet is, maar mijn hart lijkt alleen maar meer van slag.
‘O, god het is Nick. Niet weer.’ Jenny laat een jammerend geluid horen.
‘Wat bedoel je met niet weer?’ vraag ik.
Jenny gaat op haar stoel zitten, haar handen trillen. ‘Nicks vader is overleden tijdens een wedstrijd.’
En ineens herinner ik me de zwartwit foto in de chalet met het onderschrift: in speciale herinnering. Nerveus volg ik de handelingen van de arts. Nick ligt er nog steeds bewegingsloos bij en ik voel een traan over mijn wang glijden. Vlug veeg ik hem weg. Minuten kruipen voorbij op het scorebord. Op het grote videoscherm is een close-up van Nick te zien en dan, heel voorzichtig beweegt hij zijn vingers. Een gejuich barst los.
‘Hij is oké, toch?’ vraag ik.
Jenny laat een diepe zucht ontsnappen. ‘Ja, volgens mij is hij is oké.’
De arts helpt Nick op de brancard en voorzichtig wordt hij het veld afgedragen. Direct daarna wordt het spel weer hervat. Ik zie niets meer van trappen, passes en try’s die worden gescoord. Ik kan alleen maar denken aan Nick en hoe graag ik hem na de wedstrijd wil zien.
De strijd lijkt eeuwig te duren en de spanning is om te snijden. De stand is nu gelijk en ik voel kriebels in mijn buik. Nick is niet meer teruggekomen in het spel en ik zie hem ook niet langs de kant. Hij is nergens te bekennen. Zou hij naar een ziekenhuis zijn gebracht? Hoe zou het met hem gaan?
Opeens begint Jenny te juichen. ‘Ja, weer een try. We staan voor. En de wedstrijd duurt niet lang meer.’
Ik betrap me erop dat ik niet heb gezien dat we een punt hebben gescoord. Mijn gedachten zijn ver weg, heel ver weg.
Een lang en schel fluitsignaal piept in mijn oren. Daarna beweegt de hele tribune. ‘We hebben gewonnen,’ schreeuwt Jenny in mijn oor. ‘We zijn kampioen.’ Ze omhelst me en springt op en neer. Automatisch beweegt mijn lichaam mee, maar mijn hoofd staat stil en kan alleen maar aan Nick denken.
‘Kom, dan gaan we naar beneden. Feest vieren met de jongens.’ Jenny sleurt me door de mensenmassa mee naar de bar. Het duurt lang voordat de spelers eindelijk uit de kleedkamer komen en al feestvierend worden de pintjes achterover geslagen.
‘Waar is Nick?’ vraag ik aan Joshua.
‘Nog bij de teamarts.’
‘Gaat het goed met hem?’
‘Ja, hij is oké.’ Joshua tilt me op. ‘We zijn kampioen.’ Hij spint me rond en ik lach. Daarna staat hij plots stil. Ik zweef nog in zijn armen en we kijken elkaar diep in de ogen aan. Mijn buik voelt vreemd. Alle geluiden vervagen naar de achtergrond en het is net of we alleen zijn. Het moment vertraagt en de gedachte om hem spontaan te kussen schiet door mijn hoofd, maar gelukkig bedenk ik me op tijd. Het gejuich en gejoel komt weer binnen en ik ben me bewust van de anderen om ons heen, net als Joshua. Iedereen kijkt naar ons en langzaam laat hij me zakken, totdat ik weer met beide benen op de grond sta. Het vreemde gevoel in mijn buik daarentegen is er nog steeds.
‘Ik ben even naar het toilet,’ zeg ik tegen Jenny.
Ik dool door de lege gang en leg mijn hand op mijn buik. De vlinders zijn er nog steeds. Bijna hadden we elkaar gekust. Wat zou er zijn gebeurd als we alleen waren geweest?
Ik ben inmiddels de toiletten voorbij gelopen, maar dat is niet erg. Ik hoef helemaal niet, ik wilde alleen maar weg. Weg van de blikken van Bruce, Terry, Jerry en de anderen.
‘Emily.’
Ik schrik op van een stem afkomstig uit de kleedkamer die ik blijkbaar in gedachten voorbij ben gelopen. Ik ga terug en zie Nick op een bankje zitten. Zijn arm zit in een mitella, om zijn hoofd heeft hij een verband.
‘Nick, hoe gaat het met je?’ Ik ga naast hem zitten.
‘Ik heb mijn schouder gekneusd.’
‘En je hoofd.’ Ik reik naar het verband. Hij trekt zijn hoofd niet terug.
‘En een hoofdwond inderdaad. Ze hadden me goed te pakken.’
‘Ik dacht even dat je…’ Ik zwijg en wend mijn blik af.
Nick knikt. ‘Ik denk dat iedereen dat dacht.’
‘Jenny vertelde van je vader.’
‘Mijn vader kreeg een hartaanval. Dat was anders.’
‘Sorry.’
‘Waarom zeg je nu sorry?’ Nick legt zijn hand onder mijn kin en dwingt me hem aan te kijken.
‘Ik vind het gewoon zo erg voor je. Hij was nog zo jong.’
Nick knikt. ‘Ja, hij is veel te vroeg overleden. Goh, wat had ik graag gehad dat hij me vandaag had zien spelen. We zijn kampioen.’
‘Hij zou trots op je zijn geweest,’ zeg ik zacht. Zonder erbij na te denken, leg ik mijn hand op de zijne. En dan ineens buigt Nick voorover en kust me. Zijn kus is hartstochtelijk en de vlinders zijn terug. Pas na een paar seconden maak ik me los van hem en vlieg ik de kleedkamer uit.
Ik ren niet terug naar de bar, maar vlucht door de gang totdat ik een deur zie waar nooduitgang op sta. In de hoop dat er geen alarm afgaat, duw ik de deur open en snuif de buitenlucht op. Het blijft stil, dat wil zeggen in de gang, in mijn hoofd rinkelen meerdere alarmbellen. Waar ben ik mee bezig? Zojuist wilde ik Joshua nog kussen, nu kust Nick me en ik gaf me over. Is het dan toch Nick? Ik sla zachtjes met mijn hoofd tegen de stenenmuur. Ik weet het niet meer. En ineens verlang ik naar mijn saaie en liefdeloze, maar geordende leventje in New York.
Ik weet niet hoelang ik daar heb gestaan, maar toen ik het stadion weer in ging, bleek Nick niet meer in de kleedkamer te zitten. Aan de ene kant was ik zwaar teleurgesteld, aan de andere kant ongelofelijk opgelucht. Nu loop ik weer langzaam naar de bar, maar als ik daar aankom, is het rugbyteam al vertrokken. Ook Jenny zie ik nergens meer. Ze zijn naar huis gegaan zonder mij. En opnieuw voel ik een teleurstelling, maar ook een opluchting. Nu hoef ik niet uit te leggen waar ik al die tijd ben geweest. Hoofdschuddend loop ik naar de bushalte. Iedereen had me in de armen van Joshua gezien, onze gezichten zo dicht bij elkaar, maar ze moesten eens weten van de kus met Nick. Voorzichtig leg ik mijn vinger op mijn lippen. Hij had me gepassioneerd gekust, net als hij gepassioneerd met me had gedanst.
De busrit duurt lang. Het glooiende landschap kleurt zwart in plaats van groen. De nacht is net zo donker als mijn hoofd. Moe en verward stap ik uit. Het dorp is verlaten. Iedereen ligt al in bed. Ik wil door de voordeur naar binnengaan, maar vanuit mijn ooghoeken zie ik dat de poort op een kier staat. Verbaasd – ik weet zeker dat ik die op slot heb gedraaid – duw ik hem open. Ik probeer nog een schreeuw te onderdrukken, maar het lukt me niet. ‘Nee!’
Met tranen in mijn ogen bekijk ik de tuin die volledig vernield is. De rozenstruiken zijn vertrapt, de kruidentuin ligt overhoop en alle potten liggen in scherven op de grond. Van de romantische hoek is niets meer over. De bordjes met de sierlijk geschreven zinnen zijn doormidden geknakt, het bistro-setje is gesloopt en de stapelmuur is onderuit gehaald. De lelies zijn verscheurd en het riet is uit de waterpartij getrokken. Ik zak door mijn knieën en een huilbui komt opzetten. Mijn tuin. Wie heeft dit gedaan? En dan opeens schiet er een naam te binnen. Het kan maar één iemand zijn.
Ik krabbel omhoog en ren de straat op. ‘Mildred. Jij vieze, vuile…’ Ik ben zo boos dat ik het juiste woord niet kan vinden. Ik ren naar haar huis en vul de nacht met scheldwoorden. Ik ram op haar voordeur, maar het blijft stil. En dat is voor mij een bevestiging dat ik de juiste persoon in gedachten heb. ‘Kom dan naar buiten, als je durft. Lafaard,’ gil ik. Hier en daar gaan lichten aan in huizen en ik druip af. Snikkend. Voor de cottage val ik met mijn knieën op het asfalt en blijf zo zitten. Al dat werk, dagenlang,. De hoofdprijs, het dak. Tante Lilly.
Opeens voel ik een hand op mijn schouder en ik kijk op.
‘Emily, wat is er aan de hand?’ vraagt Joshua, die naast me knielt.
‘Mijn tuin,’ snik ik en ik val hem in zijn armen.
Joshua hijst me omhoog. ‘Wat is er met je tuin?’
‘Kom maar kijken.’
We gaan samen in de opening van de poort staan en ik kan niet meer stoppen met huilen. ‘Alles is vernield.’
‘O, Emily. Wat verschrikkelijk. Wie…?’
‘Ik weet wel wie. Ze kan niet tegen haar verlies.’
Joshua schudt zijn hoofd alsof hij me niet begrijpt. Hij wil nog wat zeggen, maar ik geef hem de kans niet. Ik kus hem.
Joshua duwt me van zich af. ‘Emily, niet doen. Het spijt me van je tuin, maar…’
‘Joshua,’ zeg ik, ‘ik…’
Maar hij rent weg en laat me alleen achter.
Terug in de cottage heb ik moeite mijn mobiel vast te houden. Hij glijdt steeds bijna uit mijn handen, omdat ik mijn tranen probeer weg te vegen.
‘Emily, doe nou eens rustig. Ik begrijp er niets van.’ Myra heeft dit nu al zeker drie keer gezegd sinds ik haar aan de lijn heb en nog lukt het me niet in verstaanbare en begrijpelijke zinnen te spreken.
‘Emily!’ zegt Myra ineens boos. ‘Haal even adem en stop met huilen.’ Daarna zegt ze vriendelijk: ‘En begin dan nog eens bij het begin.’
Ik volg haar bevel op en vertel haar van de vernielde tuin. Nu begrijpt ze me wel en even is ze stil.
‘Wat afschuwelijk. En wat onsportief. Je hebt er zo hard aan gewerkt. Dit moet je melden bij de jury, hoor. Daar kan die Mildred niet mee wegkomen.’
Ik hum.
‘Probeer nu maar wat te slapen. We bellen morgen nog wel even.’ Myra wil al ophangen, maar ik geef haar de kans niet.
‘Er is nog iets,’ zeg ik snel.
Ik hoor Myra zuchten, heel zachtjes. ‘Wat is er dan nog?’
‘We hebben gekust.’
‘Wie? Met wie heb je gekust?’ Nu zucht ze niet meer, maar klinkt ze enthousiast.
‘Met Nick.’
Myra wil iets zeggen, maar ik ben haar voor. ‘En met Joshua.’
‘Hè, met beide mannen? O, Emily toch.’
‘Ik weet het, het wordt steeds erger.’
‘Nee, joh, het wordt steeds interessanter. Zeg eens, welke van de twee kuste beter?’
‘Nee, zo ging het niet. Nick kuste mij, en ik liep weg. Ik kuste Joshua, en hij liep weg.’
Nu laat Myra een diepe zucht ontsnappen. ‘Tja, als je het zo zegt dan wordt het inderdaad steeds erger.’
Het is even stil en net als ik iets willen zeggen, wordt er op de voordeur geklopt. Mijn hartslag schiet omhoog. ‘Ik moet ophangen. Er staat iemand voor de deur.’