Mijn hart bonkt net zo snel als mijn ademhaling gaat. Heb ik iemand geraakt? Trillend op mijn benen stap ik uit. Een stukje verderop ligt een mountainbike op de weg, het achterwiel spint nog rond. Een paar meter ernaast ligt Nick.
‘O, mijn god,’ gil ik. ‘Nick!’ Ik ren naar hem toe. ‘Ben je gewond?’
‘Emily?’
‘Sorry, ik had je niet gezien. Ik probeerde dat muurtje te ontwijken.’
Nick krabbelt overeind. ‘Waar heb jij leren rijden? Of rijden ze allemaal zo in New York?’
‘Het spijt me. Heb je je erg pijn gedaan?’ Ik zie nergens bloed en hoop van harte dat dit een goed teken is.
‘Nee, het valt mee.’ Daarna begint Nick hard te lachen. ‘Je trilt helemaal.’ Nick wrijft over mijn arm en ik begin nog harder te trillen. Dan komen de tranen.
‘Sorry, echt het spijt me,’ jammer ik. ‘Ik had je wel dood kunnen rijden.’
‘Geen zorgen. Ik kon je nog net op tijd ontwijken, je hebt me niet geraakt. En al had je dat wel gedaan, dan was het met die snelheid vast wel meegevallen, want ik ben niet gemaakt van suiker. Alhoewel ik best zoet kan zijn.’
Ik kan niet om lachen om zijn lollig bedoelde opmerking en haal mijn neus op.
‘Hé, wat is er nou? Er is niets aan de hand.’
‘Ik ben gewoon geschrokken. Ik wilde naar de vlooienmarkt en…’
‘Vlooienmarkt? Hoezo dat?’
‘Voor de tuin.’
Nick kijkt me vragend aan. ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’
‘Jenny heeft me opgegeven voor de tuinwedstrijd. En nu wilde ik op de vlooienmarkt gaan kijken voor spullen.’
‘Jij doet mee aan die wedstrijd? Je weet dat Mildred…’
‘Ja, dat heeft Jenny me verteld, maar ik heb geld nodig voor het dak. En de hoofdprijs is…’
‘Tienduizend pond. Natuurlijk,’ zegt Nick. ‘Wat een goed idee.’
‘Nou, dat blijkt,’ zeg ik met een sip gezicht. ‘Hoe is het met je fiets?’ vraag ik daarna verschrikt.
‘Dat gaan we zo bekijken, maar eerst wil ik weten of jij oké bent. Je staat nog steeds te rillen als een rietje.’
Overdonderd door zijn bezorgdheid ben ik ineens mijn stem kwijt. Het lukt me nog net om met mijn hoofd te knikken.
‘Weet je het zeker?’
‘Ja,’ zeg ik uiteindelijk zacht.
Nick pakt zijn fiets van het asfalt en inspecteert de tweewieler. Hij zet het voorwiel tussen zijn benen en wrikt aan het stuur. ‘Zo, die staat weer recht, niets aan de hand.’
Ik verbaas me over zijn relaxte reactie. Zijn fiets ziet er duur uit en ik kan me voorstellen dat hij boos op me is, maar in plaats daarvan bekommert hij zich alleen maar om mij. Ik herken niets meer van het sarcasme dat hij blijkbaar toch niet iedere dag bij zich draagt.
‘Eind goed, al goed. Veel plezier op de vlooienmarkt.’
Nick stapt weer op zijn fiets, maar ik blijf aan de grond genageld staan.
‘Gaat het?’ vraagt Nick.
‘Ik denk dat ik maar niet meer naar de vlooienmarkt ga. Waarschijnlijk had ik toch niet alles in de Mini mee kunnen nemen.’
Nick kijkt me bedenkelijk aan, maar ik reageer niet meer. In plaats daarvan stap ik in en rijd voorzichtig terug naar huis. Tijdens het korte ritje besluit ik dat ik me ga uitschrijven voor de wedstrijd. Het was al een dom idee vanaf het begin.
Terug in de cottage plof ik in de schommelstoel. Ik zit nog maar net als er op de voordeur wordt geklopt. Mopperend verlaat ik mijn hangplek en doe open.
‘Kom, stap in.’ Voor de deur staat Nick. Op straat staat zijn zilvergrijze bestelbus.
‘Wat?’
‘In mijn bus is plaats genoeg voor je spullen.’
‘Maar…’ Ik wil hem vertellen dat ik me terug ga trekken uit de wedstrijd en dat ik niet meer naar de vlooienmarkt hoef, maar ik voel me nog steeds schuldig en dus stap ik in.
Zijn bus ruikt muf en achter in de laadruimte rammelt het bij iedere bocht. Onder mijn stoel rolt een halfvol flesje cola op en neer en in het portiersvak liggen lege zakjes die eens gevuld waren met nootjes en andere snacks. De hele rit naar de vlooienmarkt, een klein kwartiertje, staar ik zwijgend uit het raam. Nick zegt ook niets en ik vraag me af of hij al spijt heeft van zijn goede daad. Pas als we in het stadje parkeren, doet hij zijn mond open. ‘Zo, ben je inmiddels weer een beetje bekomen van de schrik? Dan we gaan nu lekker shoppen.’ Zijn positieve instelling werkt aanstekelijk en ineens besef ik dat ik me aanstel. Ik heb me uit het veld laten slaan door een klein ongelukje dat achteraf ook nog eens erg meevalt. Nick lijkt mijn rijkunsten alweer te zijn vergeten en dus moet ik het hele gebeuren ook uit mijn hoofd zetten. Het plan was om vandaag naar de vlooienmarkt te gaan om spullen voor de tuin te kopen. Ik had er zo’n zin in gehad en ik kan die tienduizend pond goed gebruiken. En ik wil Mildred op haar nummer zetten. ‘Ja, laten we gaan shoppen.’ Ik heb zojuist besloten dat ik weer meedoe in de competitie.
Op de vlooienmarkt puilen de kraampjes uit met huisraad, boeken, platen, kleding en andere afgedankte, maar nog bruikbare spullen. Ertussen krioelt een mensenmassa. Enthousiaste koopjesjagers duwen van links naar rechts en ik wankel op mijn benen. Nick moet het hebben gezien, want hij pakt me bij mijn arm en loodst me langs de kraampjes. ‘Waar ben je naar op zoek?’ vraagt hij.
Ik kijk hem aan. Het valt me nu pas op dat hij zilvergrijze ogen heeft en een klein litteken boven zijn rechterwenkbrauw.
‘Vintage.’
‘Zoiets?’ Nick houdt een spiegel omhoog met een bewerkte goudkleurige lijst.
‘Ja, precies dat,’ zeg ik verbaasd.
‘Mooi, dan nemen we deze mee.’
Ik reken een belachelijk lage prijs af en mijn humeur draait honderdtachtig graden. Ik dring zelfs voor bij een van de kraampjes waar ze huishoudelijke artikelen verkopen.
‘Die theepot,’ roepen Nick en ik in koor. We schieten in de lach. ‘Mooi om daar iets van klimop in te zetten,’ zegt Nick.
‘Ja, en dan op een rekje, zodat het leuk naar beneden groeit,’ vul ik hem aan.
‘Een rekje zoals dat?’ Nick wijst naar een onbewerkt houten kastje. ‘Is niet echt een rekje, maar…’
‘Nee, het is perfect.’
Met onze handen vol lopen we naar de auto waar we de gekochte spullen in de laadruimte zetten. ‘Nog een rondje doen?’ stelt Nick voor.
Ik knik gretig en we mengen ons weer tussen het snuffelende publiek. Ik graai zinken emmers, glazen flessen en houten bordjes van overvolle planken. In mijn hoofd zie ik de voorwerpen al in de tuin hangen of liggen en mijn enthousiasme groeit met de minuut.
Wanneer Nick na een tijdje voorstelt om bij een kraam iets te gaan drinken, ben ik in de veronderstelling dat ik weer bier voorgeschoteld krijg. Ik wil al nee schudden, maar Nick bestelt twee zwarte thee en koopt er ook een paar muffins bij. Bijna wil ik een opmerking maken, maar ik houd me in. Alleen de glimlach op mijn gezicht verraadt mijn gedachten.
‘Wat?’ vraagt Nick.
‘Niets,’ zeg ik.
‘Nee, daar houd ik niet van. Als je iets op je lever hebt, moet je het zeggen.’
Ik was even vergeten dat Nick nogal direct kan zijn en dat ik hem met een vaag antwoord niet kan afschepen. ‘Ik moest denken aan iets wat je eerder deze middag zei.’ Ik houd de chocolademuffin in de lucht en neem een hap.
‘En wat heb ik dan gezegd?’
‘Dat je best zoet kan zijn.’
Nick begint te lachen. ‘Je hebt chocolade op je kin.’
Ik wrijf met mijn hand, maar Nick schudt met zijn hoofd. ‘Nee, hier,’ zegt hij, terwijl hij met zijn duim over mijn huid strijkt. Zijn aanraking brengt me in verwarring en ik doe een stapje achteruit. Daarna stop ik de rest van de muffin in een keer in mijn mond, zodat ik een excuus heb om niets terug te hoeven zeggen.
De hele middag hebben we kraampje na kraampje afgestruind en we hebben zelfs drie keer naar de bus moeten lopen. Nu staat alles bij elkaar gepropt in de tuin en ik heb zin om direct de spullen op hun plaats te zetten en te vullen met bloemen en planten. Ik ren dan ook naar boven om me om te kleden. In de badkamer wil ik mijn haar in een klem doen, maar ik kan hem niet vinden. Ik rommel wat in mijn toilettas, kijk alle laden na en dan opeens weet ik het weer: de klem was uit mijn haar gevallen in de chalet toen ik de wond aan mijn been had verzorgd. Ik had hem daarna op de rand van de wastafel gelegd en daar ligt hij nu nog. Althans, dat hoop ik. Want wat als een van de jongens van het rugbyteam hem heeft gevonden? Dan is het geen geheim meer dat er een vrouw in de chalet is geweest. Misschien maakte Nick een grapje dat daar geen vrouwen mochten komen en dat hij ervoor uit het team kan worden gezet, maar ik kan het risico niet lopen. Ik moet die klem halen.
Om geen argwaan te wekken heb ik mijn hardloopkleren aangetrokken. Met een rotsprint ren ik het dorp uit, de heuvels op en het bos door. Deze keer staan er geen schapen en ik bereik de chalet zonder problemen. Eenmaal voor de deur begrijp ik dat dit geen slimme actie is, want hoe kom ik nou binnen? Ik had beter naar Nick kunnen gaan om hem van de haarklem te vertellen. In gedachten hoor ik hem al spottend lachen. Of zou hij begripvol hebben gereageerd? Sinds het ongeluk en zijn hulp op de vlooienmarkt weet ik niet meer goed hoe ik over hem moet denken.
Een beetje radeloos loop ik om de chalet heen en probeer de deur, die tot mijn verbazing opengaat. Om me heen kijkend wil ik de blokhut in gaan, maar ik aarzel als ik een stem hoor. Is het Nick? Met bonkend hart ga ik met mijn rug tegen de buitenkant van de hut staan en luister. Het is niet Nick, het is Joshua.. Wat doet hij daar? En is hij alleen of zijn zijn teamgenoten er ook? Ik besluit niet te gaan kijken, maar verschuil me achter een dikke boom en beuk met mijn hand tegen de stam. Het was een stom idee om hiernaartoe te gaan.
Ineens gaat de deur van de blokhut open. Mijn hart slaat over en ik druk me nog verder tegen de boom. Joshua praat met iemand, maar ik hoor geen andere stem. Hij moet aan het bellen zijn. Ik heb moeite om het gesprek te volgen, want hij lijkt steeds zachter te praten. Voorzichtig spiek ik om de stam en ik zie dat Joshua langzaam het bos in loopt. Zou hij vertrekken? Maar waarom staat de deur dan nog open?
Heel zachtjes duw ik tegen de halfopen houten deur. Binnen hoor ik geen andere stemmen en ik waag me over de drempel. Er is niemand. Opgelucht haal ik adem. Ik schiet gauw het krappe hokje in en gris de haarklem van de wastafel, die daar nog steeds ligt. Ik doe hem in mijn haar en kijk door het raam naar buiten. Joshua staat nu zeker zo’n dertig meter van de blokhut. Genoeg tijd dus om weer ongezien hier weg te komen en ik haast me al naar de deur als mijn oog op een stuk papier en een envelop valt die op tafel liggen. Ik herken de beige kleur. Joshua had zo’n zelfde envelop in zijn handen gehad toen hij nerveus bij het hekje voor de cottage had gestaan. Hij wist niet hoe snel hij zich toen uit de voeten moest maken. Nu ligt er hier op tafel weer zo’n exemplaar. Als door een magneet word ik er toe aangetrokken en nieuwsgierig pak ik de envelop vast. Er staat niets opgeschreven, maar het papier dat eronder ligt staat vol. Ik begin te lezen:
Mijn liefste,
Ik wil je graag zo noemen, want vanaf het eerste moment dat ik je zag, wist ik dat jij de liefste was. Ik droom iedere nacht van je lach, je ogen, van jou. We wonen dan niet in hetzelfde land, maar ik weet zeker dat we op welke plek dan ook in de wereld samen gelukkig zullen zijn.
Een knisperend geluid haalt me uit mijn concentratie. Vlug kijk ik door het raam naar buiten. Joshua komt deze kant op lopen. Ik laat de brief op tafel vallen en ren de blokhut uit.
De tuin is nog steeds modderig en mijn knieën zakken weg in de sponzige grond. Met mijn handen wroet ik om wortels van een magnolia die heerlijk geurt. In de tussentijd kan ik alleen maar denken aan de liefdesbrief die Joshua had geschreven. Hij noemt me zijn liefste. Ik bijt op mijn hand en kom er te laat achter dat ik tuinhandschoenen aan heb, besmeurd met modder en ik proest het uit. Daarna schiet ik in de lach. Het kan me niet schelen al moet ik modder eten, ik ben zijn liefste. Ik begrijp nu dat hij de brief in de brievenbus naast het hekje had willen doen, maar dat ik zijn romantische actie had verstoord door plotseling naar buiten te komen. En toen heb ik hem afgeschrikt. Het lijkt wel een verhaal uit een van de romantische boeken die ik lees. Abrupt laat ik het schepje vallen dat ik in mijn handen heb, schop mijn vieze laarzen uit en ren het huis in. In mijn haast zie ik Tijgertje over het hoofd en bijna struikel ik over de kitten. ‘Aan de kant, Tijgertje, ik moet Myra bellen.’
Ze neemt meteen op. ‘Hé, Em, hoe gaat het? En hoe is het met de tuin?’
‘Hij heet Joshua.’
‘Wie?’
‘De man die ik heb ontmoet.’
Ik hoor dat Myra rechtop gaat zitten en de telefoon dichter bij haar gezicht houdt. ‘Vertel,’ zegt ze gretig.
Ik vertel haar eindelijk van onze motortoer, de karaokeavond en de brief.
Myra gilt door de telefoon. ‘Wat gaaf.’
‘Ja, maar wat moet ik nu doen? Joshua durft de brief niet meer aan me te geven. Romantisch, hè,’ zeg ik er dromerig achteraan.
‘Je moet hem zeggen dat je die brief hebt gevonden en dat je er hetzelfde over denkt. Gewoon doen.’
‘Maar dat kan niet. Ik mag helemaal niet in die blokhut komen. Dan krijgt Nick problemen.’
‘Nick?’
‘Ja, een vriend van hem. Uit het rugbyteam.’
‘Wat kan jou dat schelen? Dit gaat over de liefde, Emily. Dan is alles geoorloofd.’
Myra klinkt zo zeker, maar ik wil Nick niet in de problemen brengen. Misschien moet ik hem nogmaals vragen of hij echt uit het team kan worden gezet als ik hem verlink.
‘Wat moest jij me trouwens nog vertellen?’ vraag ik vervolgens aan Myra. Ineens herinner ik me ons gesprek van de vorige keer toen ze zo vaag deed.
‘Niet van onderwerp veranderen, dat komt nog wel.’
‘Nu maak je me nieuwsgierig. Vertel op. Heb jij eindelijk een man gevonden die langer dan één nacht is gebleven?’ Ik grinnik en ik verwacht eenzelfde reactie van Myra, maar ze blijft stil.
‘Ik vertel het je echt nog wel, maar als je terug bent. We hebben nog tijd.’
‘Tijd? Hoezo? Wat bedoel je?’
‘Dat is nu niet belangrijk. Geef jij je aandacht nu maar aan Joshua. O, Emily, ik ben echt heel blij voor je.’
‘Het voelt zo raar. Ik weet niet wat ik met mijn gevoelens moet doen. Ik ben hier slechts voor korte tijd. Volgende week ga ik alweer naar huis. Ik moet hem vergeten. Het heeft geen nut.’
‘Nut? De liefde doet niet aan nut, de liefde doet aan toeval, aan plotseling en aan onverwacht. De liefde komt altijd als je er niet op rekent.’
‘En als je er niets mee kan,’ zeg ik met een zucht. ‘Joshua en ik komen uit twee verschillende landen, hij schreef het zelf al. Wat als hij ervan uitgaat dat ik hier ga wonen?’ Ineens slaan mijn gedachten op hol.
‘Je vind het toch leuk daar?’
‘Jawel, maar ik heb mijn leven in New York. En jij dan? Ik kan jou toch niet in de steek laten?’
‘Je moet de liefde niet om mij laten gaan. Liefde gaat altijd voor.’
‘Was het maar zo simpel.’
We hangen op en direct denk ik aan Jenny. Zij had me voor Joshua gewaarschuwd. Maar waarom? Ik kijk op de klok en zie dat het inmiddels zeven uur is. Het is tijd voor de pub.
In de pub is het rustig. Ik zie niemand bekends, geen Joshua, maar ook geen Jenny. Ik had gehoopt dat ze hier zou zijn, zodat ik nog eens voorzichtig over Joshua zou kunnen beginnen. Ik heb namelijk geen idee waarom ik bij hem uit de buurt moet blijven. Het is niet zo dat Jenny een relatie met hem heeft en ze heeft me ook niet verteld dat hij een ex van haar is. Ik weet niet beter dat Joshua vrijgezel is. En hij noemt mij zijn liefste. Onbedoeld ontstaat er een glimlach op mijn gezicht en ik heb pas in de gaten dat ik hardop lach als iemand er een opmerking over maakt.
‘Zo, jij hebt lol.’
Ik herken die stem en ineens kan ik geen geluid meer produceren. Ik draai me om op mijn barkruk en kijk Joshua recht in de ogen.
‘Wat is er zo grappig?’
Al mijn voornemens om hem te vertellen dat ik het weet van de brief en zijn gevoelens voor mij hebben ineens de pub verlaten. Ik kan hem alleen maar met open mond aanstaren. Op dat moment stormen zijn vrienden de kroeg binnen en ik ben nog nooit zo blij geweest met hun aanwezigheid. Het rumoer komt in de plaats van mijn geluidloze happen naar adem en ik wenk naar de barman voor een drankje. Joshua voegt zich bij zijn vrienden, maar niet voordat hij nog eens naar me kijkt. Hij haalt zijn schouders op en glimlacht. Mijn hart smelt en als een verlegen schoolmeisje kijk ik naar de grond. Steelse blikken, ondeugende toespelingen en geheime brieven. Het geeft me kriebels in mijn buik die ik nog niet kwijt wil en daarom besluit ik Joshua nog niets te zeggen en voorlopig het spelletje mee te spelen.
Vanuit mijn ooghoeken zie ik de deur van de pub opengaan. Het is Nick en hij gaat direct bij zijn vrienden staan. Met veel armgebaren begint hij een verhaal te vertellen en de groep wordt stil. Ik kan niet horen wat hij zegt en daarom probeer ik zijn lippen te lezen, maar dat lukt me uiteraard niet. Af en toe wijst hij naar de grond. Als hij vervolgens de vuist van zijn ene hand hard in de handpalm van zijn andere hand drukt, is het me duidelijk dat hij een klap uitbeeldt. Het moet de klap zijn als gevolg van zijn val met de fiets. Zijn vrienden barsten in lachen uit en ik kruip ineen. Hij vertelt het verhaal in geuren en kleuren en het lijkt veel langer te duren dan het ongeluk zelf. Het is dat hij, het slachtoffer, hier levend verslag doet, want anders was de hoofdpersoon uit dit melodramatische verhaal allang overleden.
Ik sla mijn bier achterover en kom loom van de barkruk af. Als ik nu stilletjes via de kapstokken de pub verlaat, kan ik misschien ongemerkt hier wegkomen. Ik heb mijn plan nog maar net opgepakt of Joshua blokkeert ineens mijn weg.
‘Ga je nu al?’
Ik knik. ‘Ik ben moe.’
‘Moe?’ Bruce komt aanlopen en gaat bij ons staan. ‘Stel je niet aan en blijf gewoon.’
‘Bruce heeft gelijk,’ zegt Joshua. ‘Drink er nog eentje met ons.’
‘Nee, dank je.’
‘Ach, kom, Nick vertelt net een vreselijk goed verhaal,’ grinnikt Bruce.
‘Goed verhaal?’ zeg ik boos. ‘Ik weet zeker dat hij heeft overdreven. Zo erg was het nou ook weer niet.’
‘Hè, hoe weet jij dat nou?’ vraagt Nick. ‘Of was je erbij toen Mildred met haar achterwerk in de bloemenperk viel?’
‘Mildred?’ vraag ik verbaasd.
‘Ja, ze viel zo met haar “derrière” in de viooltjes.’ Bruce imiteert precies de toon van hoe Mildred het zelf zou kunnen hebben verteld.
Ik schiet in de lach. Nick vertelt helemaal niet over het ongeluk. Hij maakt me niet belachelijk. En ineens schaam ik me voor hoe ik over hem denk. ‘Ach, nog eentje dan,’ zeg ik vrolijk en ik hobbel achter Joshua en Bruce aan naar de bar.
De hele avond breng ik door met het rugbyteam. Ik zie geen enkele gelegenheid Joshua even alleen te spreken. En al zou ik een momentje kunnen vinden dan nog weet ik niet of ik de moed heb hem te vertellen dat ik weet over zijn geheime liefde voor mij. Waarom is deze eigenlijk geheim? Waarom vertelt hij me niet gewoon dat hij verliefd op me is? En dan weet ik het antwoord; waarschijnlijk om dezelfde reden dat ik mijn gevoelens voor hem niet deel. Het is de eerste keer dat een man mij zo van mijn stuk brengt en waarom? Ik kan het niet uitleggen. Het moet iets zijn in de lucht hier, want in New York is me dit nog nooit overkomen. Myra zou zeggen: dat is nou liefde. Onverklaarbaar. Bij de gedachte aan Myra vraag ik me weer af wat ze mij toch moet vertellen. Het is net of ze niet durft. Zou er iets met haar zijn? Zou ze ziek zijn? Ineens bekruipt me een onprettig gevoel. Misschien moet ik terug naar New York. Maar de liefde dan? Of zou Joshua met mij mee willen gaan naar New York? Hij is gek op moderne architectuur en hij vindt een stad leuker dan het platteland. Hij is er al eens geweest en hij wil er zeker nog naar terug. Mijn gedachten gaan alle kanten op en langzaam maar zeker verdringt een klein stemmetje de chaos in mijn hoofd. Wat als Joshua slechts een vakantieverliefdheid is?
Terwijl ik daar zo sta te mijmeren word ik ineens geknuffeld. Het is Jenny.
‘Hé, ben je er al lang?’
‘Al een tijdje,’ zeg ik.
‘Nou, leuk om te zien dat je al zo ingeburgerd bent.’ Jenny knikt naar het biertje dat voor mijn neus staat. ‘Je wordt al een echte Engelse.’
‘Jen,’ zeg ik, alsof we elkaar al jaren kennen. ‘Wat je toen over Joshua zei, wat bedoelde je daarmee?’
Jenny gaat zitten en plant haar ellebogen op de bar. Daarna spiekt ze over haar schouder richting de jongens. ‘Precies zoals ik het bedoelde. Blijf bij hem uit de buurt.’
‘Waarom?’
‘Waarom vraag je dat?’
‘Ik vind hem leuk.’
‘Zet hem uit je hoofd. Dat is beter voor je.’
‘Maar waarom dan?’
Jenny neemt een slok van haar bier en veegt het schuim van haar roze lippen. Ze lijkt te twijfelen over een antwoord en intussen bekijk ik de tatoeages op haar armen. Onbewust ben ik op zoek naar de naam Joshua, maar ik zie alleen maar tekens die ik niet begrijp: een kruis, een roos en een klein gedichtje dat ik begin te lezen totdat ze met haar armen begint te zwaaien. ‘Neem het nou maar gewoon van mij aan, Emily.’
Ik wil iets zeggen, maar Bruce plukt Jenny van haar barkruk om een dansje te doen. Het lijkt erop dat Jenny opgelucht is dat ze niet langer met mij in gesprek hoeft te zijn en ze slaat haar armen om Bruces nek. Gerry en Terry steken hun handen uit naar twee jonge vrouwen die giechelend hun uitnodiging aannemen en zo staan er ineens drie stellen te dansen. De barman geniet en zet de muziek iets harder. Vanuit mijn ooghoeken zie ik Joshua op me afkomen. Ik weet wat hij van plan is. Het zweet breekt me uit. Aan de ene kant sta ik te springen van enthousiasme, aan de andere kant voel ik Jenny’s ogen in mijn rug boren.
‘Mag ik deze dans van u?’ vraagt Joshua.
Ik werp een blik op Jenny die haar gezicht in Bruces nek graaft en haar hand op zijn onderrug legt.
‘Graag,’ zeg ik.
Joshua trekt me met zachte dwang naar het midden van de pub. Ik vlij me tegen zijn lichaam aan en sluit mijn ogen. Het kan me niet schelen wat Jenny ervan vindt en welke reden zij heeft om Joshua niet te vertrouwen. Ik geef me over en geniet van de muziek, het ritme en mijn hart dat gloeit.
Het ritme van de dans met Joshua in de pub van de avond ervoor zit nog in mijn lichaam en al heupwiegend sjor ik aan een vlinderstruik die zijn wortels stevig in de grond heeft staan. Ik moet de schop erbij pakken om nog wat zand weg te doen voordat ik de enorme struik uiteindelijk los heb. Zweetdruppels dwarrelen over mijn gezicht en met mijn onderarm veeg ik ze weg. Het zand schuurt over mijn huid.
Tijgertje dartelt met zijn kleine pootjes de tuin in en gaat op het stoepje zitten miauwen.
‘Ja, ik zal je wat te eten geven.’ Ik schop mijn laarzen uit en loop op mijn sokken de keuken in. Zodra ik zijn bakje heb gevuld begraaft de kitten zijn snuit in het blikvoer.
Aan het aanrecht was ik mijn handen en eet zelf ook iets. Vanuit mijn ooghoeken lonkt de schommelstoel in de woonkamer. Wat zou ik daar graag even op uitrusten, want ik ben al de hele dag in de tuin in de weer, maar ik heb er geen tijd voor. Over een paar dagen al komt de jury langs en ik heb het idee dat ik nog veel moet doen. Gisteren in de pub had ik er even over nagedacht om hulp te vragen, maar uiteindelijk heb ik het niet gedaan. Ik weet niet eens of het volgens de spelregels wel mag en bovendien vind ik het veel te leuk om de tuin zelf op te knappen. De tijd daarentegen bezorgt me wel de zenuwen. Ik moet het kruidentuintje nog inrichten, de spiegel nog aan de kale schuurmuur ophangen en het kastje dat Nick had gespot op de vlooienmarkt nog vullen met potten en planten. En ik moet nog hoogteverschil in de tuin aanleggen voor de speelsheid en ik moet… Ineens duizelt het me. Waar ben ik aan begonnen? Het is te veel werk, ik krijg het nooit op tijd af. Met een zucht staar ik naar mijn boek dat ongeduldig op de zitting van de schommelstoel op me ligt te wachten. En dan denk ik weer aan het gat in het dak. Ik moet doorzetten. Ik moet proberen die wedstrijd te winnen.
Vermoeid wrijf ik over mijn schouders. Ik buig mijn hoofd van links naar rechts en ik voel dat de spieren in mijn nek zich nog verder aanspannen. Maar ik voel ook mijn huid strak trekken. Bevreesd werp ik een blik in de spiegel en zie dat mijn nek rood begint te worden. De zon heeft zijn best gedaan en ik duidelijk niet. Ik had mijn nek en mijn schouders moeten insmeren, maar ik heb geen zonnebrandcrème meegenomen naar Engeland.
Op mijn sokken sjok ik de trap op en rommel in de badkamer, maar vind niets dat ook maar in de buurt komt van een beschermende crème. In de slaapkamer kijk ik in de kast: geen zonnebrand, maar wel een grote strooien hoed. Met een glimlach zet ik hem op mijn hoofd en bekijk het tafereel in de spiegel aan de muur. Als ik een hoepelrok met korset had gedragen had ik zomaar een personage uit een van de romans kunnen zijn uit de rijkelijk gevulde boekenkast van tante Lilly.
Ik besluit de hoed op te houden en snuffel beneden nog in keukenkastjes en lades, maar geen zonnebrandcrème te bekennen. In een laatste poging kijk ik in de woonkamer. Daar valt mijn oog op een inbouwkast waar ik nog niet eerder in heb gekeken. Hoopvol open ik de deur. Ik vind niet wat ik zocht, maar wat ik aantref is misschien nog wel beter. In de kast staat een grammofoonspeler. De draaischijf is ingebouwd in een kersenhouten kist en naast het oude apparaat staan stapels langspeelplaten. Voor even vergeet ik de tuin, de wedstrijd en de prijs waar ik voor ga. Gebiologeerd blader ik tussen de lp’s en zie namen staan van artiesten die me soms wel iets, maar soms ook niets zeggen. In eerste instantie besluit ik een artiest te kiezen van wie ik nog nooit heb gehoord, puur om me te verrassen, maar dan zie ik een plaat staan van een zangeres die de meeste mensen van mijn leeftijd misschien niet kennen. Ik denk zelfs dat ze de muziekstroom niet kunnen waarderen, maar ik heb altijd genoten van de klanken van dit nachtegaaltje als mijn ouders haar plaat opzetten. Voorzichtig haal ik de zwarte vinylplaat uit de hoes en plaats hem op de draaischijf. Ik zet de naald op de eerste groef en na een krakend en krassend begin klinkt daar de stem van Etta James.
Ik loop terug de tuin in en terwijl ik op mijn knieën in het zand zit en de wortels van een azalea stevig aandruk, zing ik mee met de jazzlegende die me terugbrengt naar mijn jeugd. Mijn moeder was idolaat van haar muziek, maar ik wist niet dat haar zus, tante Lilly, haar platen ook heeft. Ik haal extra uit bij de volgende zinnen:
‘I know it’s late, but oh don’t make me wait
So come on and steal away
Oh I’m asking…’
‘…you to steal away. Ik schrik op van een mannenstem die mijn zin afmaakt.
Vanonder mijn strooien hoed staar ik met open mond de ongenodigde gast aan, die de klink van de poort nog in zijn handen heeft. Hij humt nog wat na en zegt dan: ‘Etta James, een geweldige zangeres.’
Ik knik naar Nick.
‘Is dit een lp?’ vraagt hij daarna. ‘Het kraakt zo lekker.’
‘Ja, gevonden in de kast van tante Lilly.’
‘Ze heeft smaak, die tante van jou.’
‘Wat kan ik voor je doen?’ zeg ik, terwijl ik overeind krabbel en mijn hoed afneem.
‘Ik kwam kijken hoe het met je dak is, maar ik geloof dat ik beter naar de tuin kan kijken. Je hebt er echt iets moois van gemaakt. De vorige keer dat ik hier was, was het nog een complete wildernis.’
‘Dank je, maar het is nog lang niet af.’ Ik zucht erbij. ‘Ik moet nog zoveel doen en de jury komt al over een paar dagen.’
‘Dat gaat je vast lukken. Moet je kijken wat je nu al hebt gedaan. Het is echt al een hele metamorfose. Maar, hoe is het nu met je dak? Heb je nog last van lekkages? Staat alles nog stevig?’
‘Ja, alles staat nog steeds gestut en ik zie nergens water. Dus volgens mij houdt de reparatie.’
‘Dat is goed om te horen.’
In de woonkamer blijft de plaat hangen en Etta herhaalt steeds weer hetzelfde woord. ‘Wacht,’ zeg ik, ‘dat moet ik even fixen.’ Ik schop mijn laarzen bij de achterdeur uit en snel naar binnen waar ik de naald een millimeter verzet. Etta’s stem slaat even over, maar dan herpakt ze zich weer. Al neuriënd wil ik me omdraaien om weer naar buiten te gaan, maar Nick staat achter me.
‘Laat eens kijken welke platen ze nog meer heeft.’ Nick strekt zijn arm uit naar de stapel naast de pick-up. Ik doe een poging uit mijn krappe positie weg te stappen, maar Nick staat te dichtbij. Ik kan geen kant op. Ineens krijg ik last van claustrofobie. En schaamte, want na uren in de zon en tussen het groen te hebben gewerkt ruik ik vast niet meer zo fris.
Nick lijkt ergens last van te hebben en noemt de ene na de andere artiest op. Hij lijkt er steeds enthousiaster van te worden en uiteindelijk haalt hij Etta van de speler en legt er Aretha voor terug. Daarna doet hij een stap achteruit, zodat ik eindelijk uit mijn benarde positie kan komen.
‘Dans met me,’ vraagt Nick.
Ik schud mijn hoofd. ‘Ik…’
‘Ach, kom, hier kun je toch niet bij stil blijven staan.’ Nick pakt mijn hand en zwiert me de woonkamer rond. De schommelstoel begint spontaan te wiebelen van de luchtverplaatsing. Terwijl we dansen op de muziek van de Queen of Soul lijken mijn schouders ineens minder pijn te doen. Nick kijkt me lachend aan. ‘Jij hebt ritme, jongedame.’
‘Jij bent anders ook geen slechte danser,’ zeg ik.
Nick laat me een pirouette draaien. ‘Dat had je niet verwacht van een klusjesman, hè.’ In zijn broekzak rinkelt opeens een mobiele telefoon. De irritante deun overstemt Aretha Franklins machtige stem, iets dat bijna onmogelijk is en vermoordt de sfeer onmiddellijk. Nick neemt op en loopt de tuin in om vervolgens nog even zijn hand op te steken en door de poort te verdwijnen.
Terwijl de soulmuziek weer ongestoord het vinyl kan verlaten, kijk ik Nick na en weet ik dat ik Myra moet bellen.
Pas na drie keer opnieuw bellen neemt ze op.
‘Eindelijk,’ zeg ik geïrriteerd.
‘Wat is er aan de hand? Wat is er zo dringend dat je me drie keer achter elkaar moet bellen?’
‘Ik heb een probleem.’
‘Wat voor probleem? Is het dak weer kapot?’
‘Nee.’
‘Lukt het niet met de tuin?’
‘Nee, de tuin wordt prachtig.’
‘Wat is er dan?’
‘Ik ben verliefd.’
‘Dus je weet het zeker. Je bent echt verliefd. Maar dat is fantastisch. Joshua heet hij toch?’
‘Ja.’
‘En waarom is dat een probleem?’
‘Omdat ik ook verliefd ben op Nick.’
Myra zwijgt. Er klinkt alleen een zachte ruis en dat geeft me een onprettig gevoel.
‘Nick,’ zegt Myra uiteindelijk. ‘Is dat geen vriend van Joshua?’
‘Ja,’ zeg ik met een diepe zucht. ‘Het is toch niet te geloven. Mijn hele leven kom ik geen leuke man tegen en nu vind ik twee mannen leuk. En het zijn ook nog eens vrienden van elkaar.’
‘Tja, dat maakt het wel een beetje ingewikkeld. Maar met Joshua heb je die toer gemaakt. Dat was een fijne dag, toch? En je hebt met hem gedanst.’
‘Ik heb ook met Nick gedanst,’ zeg ik zacht.
‘Je hebt met beide mannen gedanst? O, Emily, ik wist niet dat jij…’
‘Myra!’ Ik breek haar zin snel af, omdat ik vrees voor de woorden waarmee ze hem af had willen maken. Haar stem klinkt hijgerig en plagerig.
‘Ze zijn allebei zo verschillend. Nick is klusjesman, soms echt heel sarcastisch en oké, hij is niet onaantrekkelijk, maar heel erg knap is hij ook niet. En hij is niet zo groot. Bovendien heeft hij een slechte kledingsmaak, maar wel weer een goede muzieksmaak. Joshua daarentegen is lang en knap, architect en schrijft me een liefdesbrief, maar die durft hij me dan vervolgens weer niet te geven.’ Ik laat een zucht ontsnappen. ‘Weet je, ik begrijp het niet. Iedere keer als ik Joshua zie, ontstaat er direct zweet in mijn handpalmen en word ik ineens heel onhandig. Bij Nick had ik daar absoluut geen last van, tot vanmiddag. Ik weet niet wat er gebeurde, misschien was het alleen maar de muziek. Soulmuziek heeft nogal een romantische uitwerking op me.’ Ik weet dat ik mijn verwarde gevoelens probeer goed te praten. Maar wat ik vanmiddag voor Nick voelde, was echt. Net zo echt als wat ik voor Joshua voel.
‘Oké, snel antwoorden,’ zegt Myra.
‘Hè, wat?’ vraag ik.
‘Zon of regen?’
‘Eh.. zon.’
‘Hond of kat?’
‘Kat.’
‘Wijn of bier?’
‘Bier.’
‘He?’ vraagt Myra. ‘Sinds wanneer geef jij de voorkeur aan bier boven wijn?’
Ik laat een diepe zucht ontsnappen. ‘Sinds ik compleet in de war ben.’
‘Joshua of Nick?’ vraagt Myra er dan voorzichtig achteraan.
‘Ik bel je terug,’ zeg ik.