In het dak zit een gat van zeker dertig centimeter. Regenwater stort op de vloerbedekking en boven onze hoofden bungelt een balk gevaarlijk heen en weer.
‘Haal iets om het water in op te vangen,’ gilt Jenny.
‘Wat dan?’ roep ik terug. Ik kijk om me heen en storm dan de badkamer in. Daar pak ik de wasmand voor de vuile was, een grote, grijze kunststof bak, en gooi de inhoud ervan op de grond. Er ontstaat direct een berg van lakens en handdoeken en al struikelend over het wasgoed van de oorspronkelijke bewoonster ren ik de badkamer uit en plaats de wasmand onder het gat. Water klotst op de bodem en de provisorische emmer vult zich snel.
‘We moeten meer van dit soort bakken hebben, maakt niet uit wat,’ roep ik naar Jenny, maar ik zie haar niet meer. Is ze er nu snel vandoor gegaan? Laat ze me hier alleen achter met deze crisis?
Maar dan hoor ik iemand stampvoetend de trap op komen. ‘Hier, zet dit eronder.’ In haar handen heeft Jenny een grote, lege prullenbak vast en ik schuif de overvolle wasmand aan de kant.
‘Dank je,’ gil ik om boven het noodweer uit te komen. Ik sleep de zware wasmand de badkamer in waar ik hem leeg kieper in de douchebak. Met tranen in mijn ogen wacht ik tot de prullenbak vol is en schuif dan de wasmand weer onder het gat, maar het lijkt niet meer nodig. Het is droog. Ik kijk omhoog en zie zonnestralen voorzichtig vanonder een wolkendek naar beneden schijnen. Ze verwarmen mijn gezicht en even doe ik mijn ogen dicht.
‘Pff… dat was heftig,’ zegt Jenny.
‘Het is een regelrechte ramp. Het dak is gewoon kapot. Hoe kan dat nou?’
Jenny laat een zucht ontsnappen. ‘Ik ben bang dat je iemand moet bellen.’
‘Wie dan? Ik ken hier helemaal niemand.’
‘Laat dat maar aan mij over.’ Jenny pakt direct haar mobiele telefoon. Als ze heeft opgehangen, gaan haar vingers automatisch naar de loshangende balk. Ze aait erover en het hout kreunt boven haar hoofd.
‘Pas op,’ gil ik en ik duw haar aan de kant. De balk zakt nog een stuk naar beneden, maar komt niet los van het dak. Zwiepend en krakend blijft hij hangen.
Jenny kijkt me geschrokken aan. ‘Dank je, dat scheelde niet veel.’
‘Misschien moeten we naar beneden gaan voordat er ernstige ongelukken gebeuren,’ stel ik voor.
In de woonkamer ga ik op de schommelstoel zitten en sla de deken over me heen. ‘Arme tante Lilly, er zit een gat in het dak van haar huis. Een huis waar ik op pas.’
‘Hé,’ zegt Jenny, ‘dit is niet jouw schuld, hè.’
‘En waarom voel ik me dan toch verantwoordelijk?’
‘Jij kan hier niets aan doen. Waarschijnlijk was het dak niet meer in goede staat, want een normaal dak stort echt niet in na een buitje.’
‘Buitje? Het was noodweer.’
Jenny legt een arm op mijn schouder. ‘Er komt zo iemand naar het dak kijken. Hij kan je vast helpen. Nu moet ik rennen, want ik heb een afspraak.’
Ik knik. ‘Dank je voor je hulp.’
‘Graag gedaan. En echt, het komt goed.’
Jenny is de deur nog niet uit of ik pak mijn mobiel. Met een diepe zucht bel ik het nummer van tante Lilly. Ik weet dat ze met retraite is en dat dat betekent dat ze in alle rust tot zichzelf wil komen, maar dit is een noodgeval. Ongeduldig wacht ik af tot ze opneemt en verzin in de tussentijd de meeste vriendelijke woorden om haar deze nare boodschap te brengen, maar ze neemt niet op. Dan herinner ik me dat ze me het nummer van haar resort heeft gegeven en ik bel de receptie.
‘Hallo, resort Lotus Bloem, waarmee kan ik u helpen?’
‘Hallo, u spreekt met Emily Evans. Ik bel voor mijn tante Lilly. Ze is een gast bij u, uit Engeland.’
‘Het spijt me, maar de groep uit Engeland is inmiddels vertrokken naar de bergen voor een stilteweek bij de monniken.’
‘Stilteweek? Bij de monniken? Heeft u daar een telefoonnummer van?’
De vrouw aan de andere kant van de lijn schiet in de lach. ‘Nee, zij leven in totale soberheid. Daar zijn geen telefoons.’
‘Kunt u een notitie achterlaten voor mijn tante dat ze me moet bellen als ze weer terug is?’
‘Dat zal ik doen.’
‘Bedankt.’
‘Tot ziens.’
‘Tot z…’
Ik schrik op van een geklop op de voordeur. Als ik opendoe zie ik een bekend gezicht.
‘Jij hebt problemen met je dak, hoorde ik?’ Voor de deur staat Nick. Zijn grijze werkbroek zit onder de vieze vlekken en vegen en hangt half op zijn heupen. Zijn T-shirt kan ook wel een wasbeurt gebruiken of moet misschien zelfs wel vervangen worden. De kraag is rafelig en ter hoogte van zijn buik zitten gaatjes in de stof. Achter hem staat een zilvergrijs busje geparkeerd met daarop de tekst Nicks Reparatie Services. Nog voordat ik kan antwoorden, heeft hij zijn voet al over de drempel gezet.
‘Ja,’ stamel ik. ‘Een groot probleem.’ Tegelijkertijd denk ik aan zijn bulderende lach die me al meermalen heeft gekrenkt. Waarom heeft Jenny hem gebeld? Is er echt niemand anders in dit dorp die het dak kan repareren?
‘Nou, dat zal wel meevallen. Ik kijk wel even.’ Met twee treden tegelijk klimt Nick de trap op, maar bij de laatste trede blijft hij abrupt staan. ‘O, ja, dat is inderdaad geen klein probleempje.’
Ik ben hem gevolgd en halverwege de trap ontstaat er een knoop in mijn maag. Ik had nog gehoopt dat een vakman dit snel en goed zou kunnen repareren, maar bij het horen van de toon van zijn stem zakt de moed me in mijn doordrenkte schoenen.
Nick duwt zachtjes tegen de balk. ‘Helemaal verrot.’
‘Kun je het maken?’ vraag ik.
Nick barst in lachen uit. Zijn gebulder bezorgt me opnieuw een vervelend gevoel. ‘Natuurlijk kan ik het maken, maar dan moet er wel een nieuw dak op.’
‘Wat? Nee, dat kan niet.’
‘Sorry, maar het is toch echt zo. Zie je het hout hier?’ Nick haalt een schroevendraaier uit zijn broekzak en port in de balkenconstructie. ‘Helemaal weggerot. Grote kans dat het hele dak verrot is.’
‘Het hele dak?’ Ik ga op het bed zitten. ‘Wat kost dat?’
Nick schudt met zijn hoofd, snuift een keer en haalt dan zijn schouders op. ‘Ik schat zo’n tienduizend pond.’
Razendsnel probeer ik het bedrag naar Amerikaanse dollars om te rekenen, maar het lukt me niet. Het doet er ook niet toe, het is me duidelijk dat het om een gigantisch bedrag gaat. ‘Ik probeer mijn tante te bereiken, maar ze is ergens in Thailand waar geen telefoons zijn. Ik moet weten waar ze verzekerd is, dan kan ik de maatschappij bellen.’
‘Dat heeft weinig nut, vrees ik. Achterstallig onderhoud is niet verzekerd.’
Ik kijk Nick vol ongeloof aan. Dit meent hij niet. Hoe moeten de kosten dan betaald worden? Ik weet dat tante Lilly niet rijk is. Ze heeft jarenlang gespaard voor de reis naar Thailand, die ze chic “retraite” noemt, maar die eigenlijk gewoon een vakantie van nog geen twee weken is. En ik heb ook niet even tienduizend Engelse ponden liggen.
‘Voor nu zal ik het provisorisch repareren en stutten, zodat het huis bij een volgende bui niet meteen instort, maar het dak zal toch echt zo snel mogelijk vervangen moeten worden.’
Terwijl Nick fluitend de trap afloopt om materiaal uit zijn busje te halen, zet ik mijn hersens aan het werk om een oplossing te vinden, maar hoe meer ik nadenk, hoe minder ideeën er bij me opkomen. Ik sta op van het bed en kijk door het raam. Nick hangt half uit de bus en rommelt wat in de laadruimte. Tranen rollen inmiddels over mijn wangen. Voor hem is het een klus als zo vele, voor mij is dit een regelrechte nachtmerrie. Tante Lilly heeft mij haar huis toevertrouwd en hoewel ik er niets aan kan doen, voel ik me vreselijk.
Nick komt de trap weer oplopen, nog steeds fluitend, en vlug veeg ik mijn tranen weg. Ik wil niet dat hij me zo ziet. Maar hij lijkt er geen acht op te slaan en begint aan zijn klus.
Een klein uurtje later is Nick weer vertrokken en wordt de aangevreten balk ondersteund door een stalen constructie, een lapmiddel dat voorlopig de boel wel op zijn plaats houdt, maar dat daar niet voor eeuwig kan blijven staan. Het gat is gedicht met houten planken die schots en scheef over elkaar heen zijn gespijkerd voor extra stevigheid.
Terwijl ik naar het bouwsel kijk, toets ik Myra’s naam in op mijn telefoon. Ze neemt direct op.
‘Hey,’ zeg ik met schorre stem.
‘Wat is er met jou aan de hand?’ vraagt Myra.
Ik vertel haar van het gat in het dak. ‘De reparatie kost tienduizend pond.’
‘Maar dat hoef jij toch niet te betalen?’
‘Nee, dat klopt, maar ik vind het zo vervelend voor tante Lilly. En ik kan haar niet bereiken.’
Ik mis Myra nu nog erger dan ooit. Ze probeert me met geruststellende woorden te kalmeren, maar een telefoongesprek op afstand is toch anders dan een fysieke knuffel. Het helpt niet. Teleurgesteld hang ik op en kijk naar buiten. Daar schijnt inmiddels de zon alsof er niets is gebeurd en met samengeknepen ogen kijk ik naar de schijnheilige gele bol. Met een zucht trek ik een paar droge sokken en schoenen aan, pak een boodschappentas en ga naar buiten. De temperatuur is inmiddels opgelopen, maar ik bevries als ik zie wie er bij het hekje staat. Het is Joshua.
‘O, hallo.’ Er zit een aarzeling in zijn stem, net alsof ik hem zojuist op iets stiekems heb betrapt.
‘Hoi,’ zeg ik. Daarna schraap ik mijn keel. ‘Hoi,’ zeg ik opnieuw, maar nu duidelijker.
Joshua kijkt me niet aan en loopt achterwaarts van het hekje vandaan. ‘Eh… ik heb haast, sorry.’ En voordat ik het weet, draait hij zich om en is hij weg. In zijn hand achter zijn rug houdt hij een beige envelop vast.
Verbouwereerd blijf ik staan. Waarom deed Joshua zo vaag? Ik kreeg niet eens de kans hem te bedanken voor de heerlijke ochtend die we gisteren hebben gehad.
Met een steen in mijn maag vervolg ik mijn weg naar de lokale buurtsuper. De kronkelende straat is slechts een paar honderdmeter lang, maar in de korte tijd dat de wandeling duurt, lukt het me maar niet om Joshua uit mijn hoofd te zetten. Gisteren reden we nog over deze weg en zat ik met mijn armen om hem heen tegen hem aangeleund op zijn motor. De snelheid waarmee we over de weg vlogen had me kriebels in mijn buik gegeven. Nu voel ik vooral een vervelende buikpijn van chagrijn.
‘Ah, Emily, hoe gaat het met je? Ik vind het zo vervelend voor je.’
Aan de overkant van de weg staat Gerry. Of Terry.
Ik steek over en kijk hem vragend aan. ‘Wat bedoel je?’
‘Nou, je dak. Echt vreselijk.’
En direct begrijp ik dat niets onopgemerkt blijft in dit dorp.
‘Maar ik hoorde dat Nick er al mee bezig is, hij is de beste vakman uit de buurt. Hij zal het wel maken.’
Ik knik en denk aan de tienduizend pond die hij ervoor nodig heeft.
‘Nou, ik zie je, Emily.’
‘Ja… eh… ik jou ook. Dag.’
In de buurtsuper is het druk. Vreemde gezichten staren me aan, monden smoezen en vingers wijzen aarzelend naar mij en naar boven. Ik kan de dorpelingen niet verstaan, maar ik begrijp dat ze allemaal al op de hoogte zijn van het gat in het dak. Zuchtend grijp ik een paar producten van de planken en uit de koeling en reken ze af bij de kassa. Als ik naar buiten wil gaan, word ik tegengehouden door iemand die ik al eerder heb ontmoet.
‘Denk maar niet dat het je gaat lukken.’ Mildred port haar vinger tegen mijn borst. Haar gepermanente coupe lijkt paars in het licht van een felle tl-buis die boven onze hoofden knispert. ‘Het is nog nooit iemand gelukt, dus doe geen moeite. Ik snap trouwens sowieso niet dat je meedoet, je woont officieel niet eens in ons dorp. Dus haal je naam maar gauw van die lijst,’ zegt ze wijzend naar een prikbord naast de deur.
Mildred snuift een keer en beent dan met grote passen de winkel uit. Verbaasd kijk ik haar na. Daarna spiek ik op het prikbord. Tussen posters van de karaokeavond in de pub, de aankondiging van een vlooienmarkt en kleine persoonlijke oproepjes hangt een groen papier met getekende rozen, lelies en andere bloemen. Het is een inschrijfformulier voor de jaarlijkse tuinwedstrijd. Bovenaan staat Mildred, daarna volgen vijf namen die me niets zeggen en helemaal onderaan staat mijn naam. Met grote ogen staar ik naar de letters in schuinschrift en ik weet niet hoe vlug ik een pen uit mijn handtas moet pakken. Met ferme druk zet ik de punt van de pen op het papier en kras mijn naam door.
Terug in de cottage zet ik de boodschappentassen met een plof op de grond. Tijgertje snuffelt met zijn snuitje tussen appels en bananen en trekt zijn kopje terug. Teleurgesteld gaat hij miauwend naar zijn doos waar hij zich neervlijt.
‘Ik had een kattenmand voor je moeten kopen,’ zeg ik hardop. ‘De volgende keer neem ik er eentje voor je mee.’
Terwijl ik het fruit in een schaal leg, hoor ik weer ik de dreigende woorden van Mildred. Op mijn borst drukt het plekje waar ze haar vinger had geduwd. Ik wil helemaal niet met haar wedijveren over wie de mooiste tuin heeft. Ik heb geen enkele ambitie om die wedstrijd te winnen, ik heb zelfs geen plannen om eraan mee te doen en toch stond ik op die lijst. Tijd om naar de pub te gaan.
In de pub is het rustig, maar het is dan ook nog vroeg. Ik ga aan de bar zitten en bestel iets te drinken. Ik zit er nog geen drie minuten of Bruce komt naast me zitten.
‘Al een beetje gewend hier?’
‘Ja hoor. Lekker rustig vergeleken bij New York.’
‘Ik zou niet kunnen aarden in zo’n drukke stad. Al die mensen en die slechte lucht. Hier kun je de zuurstof ruiken.’ Bruce lacht om zijn eigen grap. Uit beleefdheid laat ik een glimlach zien, maar vertrek mijn mond als ik Joshua de pub zie binnenkomen. Direct staat er zweet in mijn handpalmen en vlug veeg ik mijn handen droog aan mijn broek.
‘Josh, kerel, drink er eentje van me.’ Bruce wenkt al naar de barman. ‘En doe voor die dame ook nog maar een drankje.’
‘Eh… ik heb nog,’ maar mijn woorden worden niet gehoord, net als de vorige keer toen ik beleefd een drankje probeerde af te slaan.
‘Hoi,’ zegt Joshua tegen me. Hij laat weer een verleidelijke lach zien en ik schraap voor de zekerheid even mijn keel voordat ik antwoord.
‘Hoi. Is het nog gelukt?’
‘Gelukt?’
‘Ja, je had zo’n haast.’
‘O, dat. Eh… ja.’
Bruce is inmiddels opgestaan en loopt naar zijn rugbymaatjes.
‘Ik wilde je nog bedanken,’ begin ik mijn zin, maar het geschreeuw van de mannen overstemt mijn woorden.
‘Wat?’ roept Joshua.
‘Nou, voor de toer…’ Ik zwijg. De sporters hebben hun strijdlied ingezet en de barman draait aan de knoppen van de stereo-installatie. Een dreunende bas laat onze barkrukken trillen. Verschrikt grijp ik naar de knie van Joshua om steun te zoeken, maar laat snel weer los als ik zie wat ik vast heb. ‘Sorry,’ zeg ik.
‘Iedere keer weer,’ gilt Joshua boven de herrie uit. Hij negeert het feit dat ik hem zojuist hebt aangeraakt.
‘Wat?’ roep ik.
Hij schudt lachend zijn hoofd en wijst naar zijn oren. De muziek is oorverdovend hard waardoor een goed gesprek niet mogelijk is. Als de barman uiteindelijk de knop terugdraait en de rugbyspelers hun geschreeuw staken, keert de rust weer terug.
‘Sorry voor mijn vrienden,’ zegt Joshua. ‘Rugby speelt hier nogal een grote rol, zeker nu we kampioen kunnen worden. Hé, je moet ook naar onze wedstrijd komen kijken.’
‘Eh… ik weet niet wanneer die is,’ stamel ik.
‘Woensdagavond. Ik zou het echt leuk vinden als je meegaat.’
Ik neem een slok van het lauwe bier dat ineens veel warmer smaakt. Er staat weer zweet in mijn handpalmen en het glas glijdt langzaam uit mijn handen. Met een klein plofje landt het op de bar. Joshua heeft het niet in de gaten. Hij kijkt niet naar mijn glas. Hij kijkt naar mij. Recht in mijn ogen.
Ik slik en knik. ‘Oké, ik ga mee.’
‘Yes.’
‘Zeg, ik wou je nog…’ doe ik een nieuwe poging, maar ook dit keer lukt het me niet om mijn zin af te maken.
‘Laten wij de eerste zijn deze avond,’ onderbreekt Joshua me. Hij pakt me bij mijn arm en trekt me de barkruk af.
‘De eerste?’ vraag ik.
Hij sleept me een klein podium op en direct doet de barman de lampen aan. Rode, groene en blauwe kleuren schijnen fel op ons neer. Naast ons licht een groot scherm op en voordat ik het weet staat daar de naam van een voor mij onbekende artiest en de titel van een liedje dat me niets zegt. En ineens herinner ik me de poster uit de supermarkt die naast het inschrijfformulier voor de tuinwedstrijd had gehangen; vanavond is het karaokeavond.
Zoekend om me heen naar de beste vluchtweg probeer ik zo snel mogelijk van het podium te verdwijnen, maar Joshua zingt al de eerste zinnen en duwt me een microfoon in mijn handen. Terwijl het gekleurde balletje over de woorden op het scherm springt, springt mijn hart zo wat uit mijn borstkas. Ik ken het nummer niet en eerlijk gezegd hoor ik de zanger niet eens zingen, de gitaren jengelen door de luidsprekers. Zijn rugbyvrienden slaan inmiddels met hun platte hand op de tafels en scanderen mijn naam. Joshua geeft me een knipoog en ineens is de brok in mijn keel verdwenen. Ik open mijn mond en zing de voorgekauwde woorden. De melodie is belachelijk makkelijk en ik houd maat. De zaal begint te klappen en te fluiten en het publiek is duidelijk onder de indruk van mijn zangkunsten. Joshua is zelfs zo overrompeld dat hij vergeet zijn tekst te zingen. Ik lach om de gezichten van de toeschouwers die me verbijsterd aanstaren en zelfs even vergeten van hun bier te drinken. Aan het eind van het lied luidt de barman de bel. ‘Een rondje van de zaak omdat deze jongedame zo mooi heeft gezongen. Daar kunnen jullie nog wat van leren, mannen.’
Joshua sleept me mee naar de bar. ‘Wauw, waar heb jij zo goed leren zingen?’
‘Ik kom uit een muzikale familie.’
‘Als ik dat had geweten had ik je alleen dat podium opgestuurd. Nu stond ik er maar voor Jan Joker bij.’
‘Nee,’ zeg ik snel, ‘ik ben juist blij dat je erbij was. Ik kende dat nummer niet.’
‘Nee? Dat is toch een heel bekend nummer. Of houd je niet van punkrock?’ Hij geeft me een speels duwtje en ik wankel. Het bier gutst over de rand van mijn glas en ik val bijna op zijn schoot.
‘O, sorry, ik sta geloof ik niet meer zo stevig op mijn benen.’
Joshua pakt lachend het glas uit mijn handen. ‘Misschien moeten we deze dan maar even wegzetten.’
‘Mijn bier,’ zeg ik gespeeld gepikeerd en ik reik langs hem heen. Mijn wang raakt de zijne en in mijn buik vliegen vlinders rondjes en maken me licht misselijk. Ik ruik zijn aftershave en even houd ik mijn hoofd stil om de geur op te snuiven. Dan draaien we beiden tegelijkertijd ons gezicht en staren we elkaar in de ogen. Onze lippen raken elkaar niet, maar in gedachten kus ik hem. Mijn hart bonkt en mijn handen trillen licht. Ik wacht af, maar dan ineens klinkt er een enorme herrie uit de speakers en is het moment voorbij. Op het podium hebben Terry en Jerry inmiddels schreeuwend en headbangend hun luchtgitaren erbij gepakt.
Joshua begint te joelen en mee te zingen. Dan springt hij op van de barkruk en klimt samen met nog een paar andere vrienden het podium op om de tweeling bij te staan. Het lijkt alsof hij mij op slag is vergeten.
‘Dat was indrukwekkend.’
Ik draai me om naar de persoon die in mijn oor schreeuwt. Het is Nick. Hij is nog steeds gekleed in zijn werkbroek en smoezelige T-shirt.
‘Dank je,’ schreeuw ik terug.
De barman draait de volumeknop iets terug en ik zucht. Nu heb ik geen smoesje meer om een gesprek met Nick te ontlopen.
‘Hoe is het met je dak?’ Nick gaat naast me zitten.
‘Geen verdere problemen. Nog bedankt.’
‘Graag gedaan, maar ik zou het liever zo snel mogelijk vervangen. Die reparatie is echt maar tijdelijk.’
Ik knik.
‘Laat maar weten wanneer ik kan beginnen.’ Nick staat op en verlaat de pub. Ik vraag me af waarom hij niet het podium opgaat om samen met zijn teamgenoten te rocken op de gitaarmuziek. En dan pas zie ik dat Joshua weg is. Teleurgesteld wenk ik naar de barman voor een nieuw biertje. Ik begin al steeds meer aan de smaak te wennen en ik drink het glas zonder moeite leeg. Een paar jongens van het rugbyteam staan te ruziën over welke lied ze nu zullen gaan zingen. Ik hoop maar dat het deze keer een iets rustiger nummer is. Ik had ook nog graag een paar nummers gezongen, omdat zingen me altijd vrolijk maakt, maar nu Joshua er niet meer is, lijkt het ineens nutteloos. Ik kijk naar de lege plek naast me en voel nog zijn aanwezigheid. We hadden elkaar bijna gekust. Dromerig pak ik een paar bierviltjes van de bar en probeer er een hart mee te vormen. Het resultaat lijkt gelukkig nergens op en niemand heeft door wat er in mijn hoofd omgaat. Ik stapel de viltjes op elkaar, maar houd de laatste vast. Er staat iets op getekend. Het is een gebouw in 3D, half koepel, half wolkenkrabber. Vlug stop ik het bierviltje in mijn tas.
De uren strijken voorbij en ik lijk vastgeplakt aan mijn barkruk. Stiekem hoop ik dat Joshua nog terugkomt, maar als het twee uur ’s nachts is en de pub langzaamaan leger wordt, besluit ik er de brui aan te geven.
Strompelend verlaat ik de bar en dwaal alleen over de donkere, slingerende straatjes van Glowbury tot ik de cottage heb bereikt. Met een zwieper gooi ik het tuinhekje open en net als ik naar binnen wil gaan, zie ik vanuit mijn ooghoeken een witblonde schim de straat in komen. ‘Jou moet ik net hebben,’ zeg ik tegen Jenny.
‘Emily, jij bent ook nog laat op.’
‘Waarom heb jij mijn naam op de lijst van de tuinwedstrijd gezet? Ik weet dat jij het was.’
‘Omdat je kans maakt om te winnen.’
‘Maar ik wil helemaal niet meedoen.’
‘Jawel, dat wil je wel. Jij zou eindelijk eens degene kunnen zijn die Mildred verslaat. De afgelopen zeven jaar, en de wedstrijd bestaat pas zeven jaar, heeft zij nog iedere keer de eerste prijs gewonnen. De rest van de deelnemers dingt dan ook niet meer mee naar de hoofdprijs, maar strijdt om de tweede plaats. Vers bloed in de competitie zou goed zijn. En je hebt er het talent voor, Emily. Ik heb zelf gezien wat je in één dag al voor elkaar hebt gekregen. Je hebt groene vingers.’ Ze pakt me bij mijn handen vast, maar ik ruk me los.
‘Nou, Mildred denkt daar anders over. Ze heeft me duidelijk gemaakt dat ik niet mee moet doen, omdat ik toch geen enkele kans maak. En bovendien kom ik niet uit dit dorp.’
‘Dat geeft niet, dat heb ik gecheckt bij de jury.’
‘Jenny, ik doe niet mee. Ik heb mijn naam van de lijst geschrapt.’ Ik hoor dat mijn woorden haperen, de drank zit er tussen. Zonder om te kijken, loop ik naar de deur van de cottage, die ineens van links naar rechts lijkt te bewegen en ik schiet in de lach. Het huisje van tante Lilly doet een dansje. Ik heupwieg mee en doe een poging de sleutel in het sleutelgat te steken, maar de deur danst ook. ‘Hou nou eens stil,’ mompel ik. Ik frunnik, maar de sleutel valt uit mijn hand. ‘Verdomme.’
‘Hier,’ zegt Jenny die de sleutel opraapt en de deur opent.
Ik struikel over de drempel, maar blijf nog net op twee benen staan. Onhandig probeer ik de deur achter me dicht te duwen, maar het lukt me niet. Jenny staat in de weg. ‘De hoofdprijs is tienduizend pond,’ zegt ze. Daarna sluit ze zachtjes de deur.
Een smekend gemiauw haalt me uit mijn slaap. Ik open langzaam mijn ogen en voel mijn hoofd al bonken voordat ik ben opgestaan. Mijn lippen plakken aan elkaar en de smaak in mijn mond maakt me misselijk. Ik kruip uit bed en sla een groot glas water achterover. Het dooft voor even het schurende gevoel in mijn keel.
‘Oef, dat is niet best,’ zeg ik tegen mezelf in de spiegel. Mijn haar is ontploft, ik heb wallen onder mijn ogen en ik stink. Vlug neem ik een douche en zet een kop sterke koffie.
Aan de keukentafel denk ik terug aan wat Jenny had gezegd. Tienduizend pond. Dat is precies genoeg voor de reparatie van het dak. Even ben ik bang dat de roes van gisteravond mijn hersenen voor de gek houdt, want het kan toch haast niet zo zijn. Heb ik het wel goed gehoord of heeft de alcohol alles mooier gemaakt dan het is? Maar dan hoor ik weer Jenny’s woorden en weet ik dat er misschien een oplossing is voor het kapotte dak. Voordat ik er erg in heb, hangt er een glimlach rondom mijn lippen. Ik begin spontaan te zingen, maar het geluksmoment duurt maar even, want ik voel weer de wijzende vinger van Mildred tegen mijn borst. Ze had de afgelopen zeven jaar gewonnen. De rest deed enkel nog mee voor de tweede prijs, zoals Jenny had verteld. Ik neem een laatste slok van mijn koffie en kijk door het keukenraam naar de nog half verwilderde tuin. ‘Nou, Mildred, maak je borst maar nat, want ik ga voor de eerste prijs.’
Volgens de weerberichten blijft het de komende dagen droog en dat is maar goed ook, want ik heb grootse plannen met de tuin. Toen ik mijn naam opnieuw op de lijst zette, bleken er nog drie deelnemers bij te zijn gekomen. Het gaf me even een ontmoedigend gevoel, maar bij het zien van Mildreds naam op de eerste regel van het groene papier groeide mijn zelfvertrouwen. Het wordt tijd dat die dame eens op haar plaats wordt gezet en in dit geval meen ik het letterlijk. Ze zal het deze keer met een tweede plek moeten doen. Ik weet niet wat voor tuin ze heeft, maar de tuin van tante Lilly wordt de mooiste van het dorp.
Mijn mobiel rinkelt. Ik weet niet hoe vlug ik moet opnemen.
‘Myra,’ zeg ik opgewekt.
‘Ook goedendag. Wat klink jij opeens vrolijk vergeleken bij gisteren.’
‘Dat komt omdat er misschien toch een oplossing is voor de kosten van het dak. Ik ga meedoen aan een tuinwedstrijd.’
Aan de andere kant van de lijn verslikt Myra zich in haar koffie of wat het ook is dat ze drinkt. ‘Tuinwedstrijd? Hoe dat zo?’
Ik vertel haar van de competitie en de hoofdprijs en even ben ik bang dat ze het een belachelijk idee vindt. Maar dan herinner ik mezelf eraan dat ik met Myra praat, de meest optimistische persoon die ik ken.
‘Wat goed,’ zegt ze. ‘En je gaat winnen, ik voel het.’
Ik heb geen idee waarop ze haar gevoel baseert, maar het geeft me moed. Het zijn net de woorden die ik nodig heb.
Na een aantal uur aan de keukentafel wat schetsen te hebben uitgewerkt, ben ik inmiddels begonnen aan het echte werk. Het stuk tuin dat ik al onder handen had genomen, gaat nog een keer op de schop. In de grote schuur vind ik oude zinken emmers in verschillende maten en vormen die ideaal zijn voor het kruidentuintje dat ik in gedachten heb en ik heb ook al een idee voor de kale muur van de schuur. En dan ineens herinner ik me weer de poster in de pub. Vlug kijk ik op mijn mobiele telefoon naar de datum van vandaag. Ik heb het bij het juiste eind: vandaag is de vlooienmarkt.
In de schuur bekijk ik het rood met witte voertuig dat verrassend genoeg niet onder een dikke laag stof zit. Zou tante Lilly er nog mee rondrijden? Hoopvol draai ik de sleutel in het contact om en begin hard te lachen als de motor van het oude beestje aanslaat. Ik kan het bijna niet geloven, de Mini doet het nog. Snel open ik de schuurdeuren en rijdt hem voorzichtig de weg op. Nadat ik de schuurdeuren weer heb dichtgedaan kruip ik opnieuw achter het stuur dat voor mij aan de verkeerde kant zit. Een beetje onwennig schakel ik met mijn linkerhand en stuur zo goed mogelijk naar de linkerweghelft van de straat. ‘O, tante Lilly, waarom heb je geen automaat?’ Met het zweet in mijn handen volg ik de slingerende weg het dorp uit. Het is jaren geleden dat ik heb autogereden. In New York doe ik alles met de metro of als het niet anders kan met de taxi. Met een schuinoog spiek ik op de navigatie van mijn telefoon welke kant ik op moet, waardoor ik niet in de gaten heb dat de bocht die ik in ga scherper is dan ik dacht. Met een rotgang komt het stenen muurtje op me af en ineens krijg ik een déjà vu van het taxiritje hiernaartoe toen de chauffeur zich ook had vergist. Ik geef een ruk aan het stuur en raak het muurtje net niet. Veel tijd om opgelucht adem te halen heb ik niet, want ineens verschijnt er een schim voor mijn gezichtsveld. Ik trap op de rem en zie een persoon naar de grond vallen.