En de winnaar is… - Vera van Beers
15790
portfolio_page-template-default,single,single-portfolio_page,postid-15790,bridge-core-3.1.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-child-theme-ver-1.0.0,qode-theme-ver-30.0.1,qode-theme-bridge,disabled_footer_top,wpb-js-composer js-comp-ver-7.0,vc_responsive

En de winnaar is…

De lange, slanke man die voor me uitgaat lijkt bijna op te lossen in de slierten mist waar we ons door heen ploeteren. Af en toe vang ik nog net een glimp op van zijn rode jas in de grijszwarte duisternis. Hij loopt hard, ik kan hem amper bijhouden. De draagbanden van mijn rugtas dreigen van mijn schouders af te glijden en in een poging ze weer omhoog te hijsen, let ik een moment niet goed op. Bijna lig ik op de grond als ik over een boomwortel struikel. Het glibberige, kronkelige uitsteeksel lijkt zomaar uit het niets op te duiken.

Naast me borrelt het moeras alsof het een zware avondmaaltijd aan het verwerken is en af en toe wat lucht moet laten ontsnappen. In het maanlicht zijn de contouren van de blaadjes aan de bomen goed te zien zoals die van de elzen en de berken. Druppels druipen van de kletsnatte bladeren en spatten op mijn hoofd. De nevel en de vochtigheid maken de omgeving niet alleen mysterieus, maar ook een beetje triest.

Plotseling alsof iemand een filmbeeld heeft aangezet, doemt er achter het mistgordijn een landhuis op. Het immense gebouw is gemetseld in een lichte kleur baksteen en in symmetrische stijl gebouwd met de voordeur in het midden en aan weerskanten ervan grote raampartijen met kleine ruitjes. De tweede verdieping heeft dezelfde ramen met daarboven een sierlijk witte dakrand. Op het dak liggen donkere pannen met op de uiteinden vier stenen schoorstenen en boven de voordeur een torentje. Het gebouw is fabelachtig, of in deze contreien misschien eerder huiveringwekkend te noemen en ik sta even stil. Vanachter drie van de grote ramen branden goudgele wakkerende vlammetjes. De kleine lichtpuntjes met hun warme kleur lijken hun best te doen om de ijskoude, sinistere omgeving nog een beetje op te vrolijken. Diegene die deze locatie heeft uitgekozen heeft dat zorgvuldig gedaan; alles eraan ademt een angstaanjagende sfeer.

De slungelige man heeft inmiddels de grote dubbele houten voordeur bereikt en wacht geduldig op me. Op een drafje ren ik naar hem toe en mijn schoenzolen trekken bijna vacuüm in het natte gras dat als een groene oprijlaan naar het huis leidt.

Binnen in de gang met hoog plafond branden kaarsen die net genoeg licht geven om de trap naar boven te kunnen zien. Aan de muur, boven de leuning, hangen schilderijen met portretten van mensen uit een andere tijd, lang geleden en mijn ogen glijden langs de hunne. Tijd om de gezichten goed te bekijken is er niet, want we lopen direct door naar de bibliotheek waar de andere deelnemers al voor de openhaard zitten.

‘Hè, hè, daar is ze. Eindelijk. Je bent drie uur te laat.’

De opmerking komt van een man in een chesterfield fauteuil. Ik schat hem halverwege de zestig. Hij draagt een bruin-beige geruit colbert met daaronder een coltrui die net iets te strak om zijn nek zit en het midden laat tussen groen en blauw. In zijn rechterhand houdt hij een pijp vast, zijn linkerhand bungelt over de brede armleuning en laat de whisky ronddraaien in zijn glas.

‘Sorry,’ zeg ik zacht. ‘Maar het is dan ook niet makkelijk om een geheime locatie te vinden.’

‘Vrouwen.’ Een man van eind dertig met vettig halflang donkerblond haar schudt zuchtend zijn hoofd. In zijn spijkerbroek zitten gaten en zijn hagelwitte T-shirt knelt bij zijn gespierde bovenarmen. Onder de mouwen is nog een net stukje van zijn tatoeage te zien.

‘Nou, ik ben blij dat je er bent. Mijn naam is Denise.’ Een jonge vrouw met pluizige dreadlocks en een ringetje in haar neus steekt haar hand uit. De wijde mouw van haar paarse jurk zwiept vrolijk mee en raakt bijna de vlam van een kaars die op tafel staat. Ik beantwoord haar vriendelijke gebaar. ‘Anna,’ stel ik me voor.

Denise schuift wat op op de bank om een plaatsje voor me vrij te maken. ‘Fijn dat er nog een vrouw meedoet, want deze heren zijn nu niet bepaald het vrolijkste gezelschap.’

‘Vind je het gek, ze is drie uur te laat, zoals ik al zei. Nu hebben we minder tijd.’

‘Pierre,’ zegt Denise. ‘Komt uit Antwerpen, is met pensioen.’

‘Al zes jaar,’ zegt Pierre trots, terwijl hij een hijs van zijn pijp neemt.

‘Ik ben Jurre.’ De man in het T-shirt knikt me kort toe. Hij heeft zijn linkeronderbeen over zijn rechterknie liggen. Het zorgt ervoor dat de blote huid van zijn knie vanonder de gehavende spijkerstof te zien is. Ik ril even. Het is niet bepaald warm in de duistere bibliotheekkamer en ik trek de kraag van mijn jas wat hoger op in mijn nek.

‘En wie ben jij?’ vraag ik aan een jongeman met een scheef geknipte pony en een rond brilletje. ‘Etiënne.’ Zijn achterhoofd rust tegen de hoge rugleuning van een met drukke print beklede oorfauteuil.

‘Ook uit België,’ vult Denise aan. ‘Van waar ook alweer?’

‘Zemst.’

‘Dat is in de buurt van Mechelen, toch?’ Jurre kijkt er triomfantelijk bij, zo tevreden lijkt hij te zijn over zijn Belgische topografische kennis.

‘Niet bepaald,’ bemoeit Pierre zich ermee. ‘Zemst ligt toch nog wel zo’n kilometer of…’

‘Niet belangrijk, opa. Kunnen we nu dan eindelijk beginnen?’ Jurre richt zich tot de lange, tengere man die al die tijd geduldig in de deuropening heeft staan wachten.

‘Jazeker,’ antwoordt deze. ‘Nu we compleet zijn zal ik verdere uitleg geven. De Master heet jullie allen van harte welkom in zijn landhuis voor de laatste fase van de Master Schrijf Competitie. In totaal hebben meer dan vijfhonderd mensen uit Nederland en Vlaanderen meegedaan aan de schrijfwedstrijd van bestseller auteur De Master. Jullie behoren tot de laatste vijf. De opdracht voor dit weekend is om een kort spannend verhaal te schrijven van maximaal zesduizend woorden. Zorg dat het direct de lezer, in dit geval De Master, bij de strot pakt. Een pittige klus, maar de winnaar krijgt dan ook een pittige prijs: een interne opleiding bij De Master van drie maanden in zijn villa in Malibu en een gegarandeerd uitgeefcontract.’

Ik luister aandachtig naar de woorden van de boodschapper en even gaat er een kriebel door mijn buik. Denise beweegt onrustig naast me op de bank. Pierre neemt nog een hijs van zijn pijp, terwijl Jurre van been en knie wisselt en nog meer huid blootgeeft. Alleen Etiënne beweegt niet. De vlammen van het vuur in de openhaard, dat eindelijk wat warmte mijn kant opstuurt, flikkeren in zijn brillenglazen.

‘Zondagavond komt De Master jullie werk ophalen en zal hij jullie verhalen beoordelen. Er is maar één plaats te vergeven, dus doe je best. En wees origineel. De Master is op zoek naar talent.’

Denise knikt gretig en stoot me aan. ‘Spannend, hè.’

‘Ja, dat is het zeker.’ Mijn lichaam rilt nog steeds een beetje, maar in mijn handpalmen staat inmiddels zweet. Ik veeg ze af aan de stoffen bekleding van de bank.

‘Hierin zit het thema voor de opdracht,’ zegt de man, terwijl hij een envelop op de salontafel legt. Daarna richt hij zich tot mij. ‘Anna, mag ik je tas nog even controleren?’

Ik geef hem mijn rugzak die hij grondig uitpluist. ‘Ik heb mijn telefoon en laptop thuisgelaten,’ zeg ik. ‘Zoals het in de spelregels stond.’

Nadat de man al mijn spullen eruit heeft gehaald en ze weer terug heeft gepropt, knikt hij tevreden. ‘Prima, dan laat ik jullie nu alleen.’

De rechterhand van de Master is de deur nog niet uit of Pierre heeft de envelop al vast. ‘Nou, zullen we dan maar eens kijken.’

Ik zie dat Jurre zich ergert aan de rol van leider die de gepensioneerde Belg zich blijkbaar heeft toegeëigend. Pierre treuzelt met opzet door net te doen alsof hij de envelop niet open krijgt en ook ik voel nu al irritatie voor deze man. Twee nachten en twee dagen moet ik met hem en de rest van dit gezelschap in dit huis verblijven. Terwijl ik terugverlang naar mijn eigen huis met fijne schrijfplek, is het Pierre eindelijk gelukt het kaartje uit de envelop te halen en leest hij hardop voor: ‘”En het thema is: verbroedering.”’

‘Oei, dat is niet makkelijk.’ Denise laat een diepe zucht ontsnappen. ‘Daar moet ik echt even over nadenken.’

‘Ik heb al een idee,’ zegt Jurre. ‘Die prijs is voor mij.’

Ik kijk de zelfvoldane spierbundel aan en kan het niet laten om even te grinniken. ‘Nou, dan kunnen wij dus wel naar huis.’

‘Naar huis gaan zou niet zo slim zijn, want wie vroegtijdig uit de competitie stapt, die…’

‘Jaha, Pierre, wij hebben de spelregels ook allemaal gelezen. Onnodige informatie, en ik denk dat Anna een grapje maakte.’ Jurre geeft me een knipoog. Er komt een zure golf vanuit mijn maag omhoog drijven.

‘Waar is Etiënne?’ vraagt Denise.

We kijken allemaal naar de oorfauteuil, maar de stoel is leeg. Alleen de plooien op het zitkussen van het antieke meubelstuk verraden dat hij er zojuist nog had gezeten.

‘Geen idee,’ antwoord ik.

‘Nou, ik ga mijn kamer opzoeken. Hoe laat eten we?’ vraagt Pierre.

Denise heeft blijkbaar de fronsrimpels op mijn voorhoofd gezien. ‘We moeten zelf koken. In de kelder liggen verse ingrediënten.’

Ik begrijp dat Pierre niet alleen klassiek gekleed is, maar geheel volgens ongeschreven tradities verwacht dat de vrouwen voor de maaltijd zullen zorgen. Net als ik er een opmerking over wil maken, is Denise me voor.

‘Zullen wij dan maar de eerste avond iets klaarmaken? Een pasta? Dat is zo gedaan.’

‘Lekker,’ antwoordt Pierre. Hij staat op en via de hoge, overvolle boekenkasten verlaat hij de kamer. ‘Acht uur,’ roept hij nog voordat hij de trap opgaat.

Ik laat een diepe zucht ontsnappen. Dit wordt een fantastisch weekend. Ook Jurre staat op, trekt zijn broekspijpen strak voor zover dat mogelijk is en laat ons alleen achter.

‘Kom,’ zegt Denise, ‘dan laat ik je zien welke kamer de jouwe is. Wij waren zo brutaal om alvast een kamer te kiezen, maar ze zijn allemaal mooi, hoor.’ In de hal geeft ze me een olielamp en ik kijk haar verbaasd aan. ‘Er is geen elektriciteit. De Master houdt van authentiek, zoals je misschien wel weet uit zijn boeken, maar in het echte leven neemt hij zijn gasten blijkbaar ook graag mee terug naar vroegere tijden.’

‘Geen elektriciteit?’ vraag ik. ‘Maar hoe schrijven we dan?’

‘Dat zal je zien.’ Denise loopt voor me de brede trap op. De traploper schuift hier en daar weg vanonder de traproedes en met mijn olielamp schijn ik even naar de treden. Buiten was het een hindernis geweest, maar hier binnen ligt een val nog steeds op de loer. De ogen van de geportretteerde personen aan de muur lijken ons te volgen en even krijg ik de kriebels als ook hun monden lijken te bewegen.

‘Wat zijn ze eng, hè.’ Denise staat inmiddels op de overloop. ‘Net of ze zo van het schilderdoek weg kunnen lopen.’

Ik knik. ‘Doodeng.’

De bovenverdieping is immens en telt zeven dichte deuren van donker eikenhout en ieder exemplaar is versierd met een goudkleurige ronde deurknop.

‘Dat zijn twee badkamers, één voor de heren en één voor de dames, hebben we afgesproken. En dat is jouw kamer.’

Ik open de deur van de kamer die Denise me aanwijst en automatisch zoekt mijn hand de lichtknop. Ik druk erop, maar het blijft donker.

‘Het licht doet het nergens,’ zegt Denise die langs me de kamer inloopt en een olielamp aansteekt, die groter is dan degene die we vasthebben. Direct is het vertrek in zacht geelrozig licht gehuld.

Tegen de muur staat een groot tweepersoonsbed, ernaast een kleine kledingkast en onder het raam is een klassiek secretaire met een viertal laatjes getuige van het uitzicht, dat op heldere dagen beslist prachtig moet zijn. Op het uitschuifbare blad van de antieke schrijftafel staat een typemachine.

Denise opent een lade en wijst naar het papier dat erin ligt. ‘En hier ligt correctielint.’

‘Een typemachine,’ zeg ik. ‘Serieus?’

‘Yep, je had Jurre moeten horen. Die ging helemaal over de flos. En Pierre maar interessant doen dat hij altijd op zo’n ding schrijft.’

Ik begin te lachen bij het horen van hun reacties. ‘Zullen we dan eerst maar gaan koken?’ zeg ik vervolgens. ‘Dan kunnen we vanavond beginnen met schrijven.’

 

De pasta is goed gelukt, al zeg ik het zelf, maar koken in zo’n riante keuken gaat haast vanzelf. Denise had de verse ingrediënten uit de grote kelder onder de keuken gehaald en nu zitten we allemaal aan een enorme tafel te eten. Dat wil zeggen, bijna allemaal, want Etiënne heeft snel zijn bord vol geschept en heeft zich daarna teruggetrokken op zijn kamer.

‘Ik heb de eerste woorden al op papier,’ zegt Pierre. Naast zijn bord staat een glas whisky. Hij neemt er een grote slok uit en loopt dan naar de drankkast om nog eens bij te vullen. Ik heb nog nooit iemand whisky zien drinken tijdens een Italiaanse maaltijd.

‘Bij mij gaat het nog niet zo vlot. Ik mis het internet. Nu pas besef ik hoeveel research ik doe voordat ik begin te schrijven.’ Denise neemt een grote hap van haar spaghetti en er blijft wat rode saus op haar lippen achter.

Pierre zet zijn, inmiddels alweer lege glas met een klapje op tafel. ‘Maar dat is nu juist de bedoeling van De Master. Dat je zonder invloeden van buitenaf je hersens het werk laat doen. Hij is gewoon op zoek naar een goede schrijver met veel fantasie. En dan is hij bij mij aan het goede adres.’

‘Nee,’ zegt Jurre, ‘De Master is op zoek naar talent. Dat zei die schriele kerel toch die ons hier heeft achtergelaten.’

‘Nou, dan ben je bij mij ook aan het goede adres.’ Pierre begint luid te lachen en loopt voor de zoveelste keer naar de drankkast.

‘Jij denkt echt dat je gaat winnen, hè.’

‘Jawel.’

‘Misschien heb je me zojuist niet gehoord, maar ik zei dat De Master op zoek is naar talent. Niet naar een aan drankverslaafde mislukte schrijver.’

De opmerking van Jurre zorgt ervoor dat Denise haar vork laat vallen.

Pierre waggelt terug naar de tafel en houdt zich even aan het tafelblad vast. ‘Pardon?’

‘Ach, Pierre, hoe oud ben je en hoe lang schrijf je al? Als je nu nog niet gepiekt hebt, gaat het nooit meer gebeuren.’

‘Mannen, laten we het gezellig houden,’ doe ik een poging de sfeer de goede kant op te sturen, maar Pierre is op zijn teentjes getrapt. Met zijn volle glas en de halflege fles beent hij de eetkamer uit.

‘Dat was niet heel aardig,’ zeg ik tegen Jurre terwijl ik hem streng aankijk.

‘Het is een wedstrijd, hè, als hij niet tegen een beetje competitie kan, moet hij niet meedoen. Ik snap sowieso niet dat hij bij de laatste vijf is geëindigd.’

Ik reageer niet meer en begin de lege borden op te stapelen. ‘Is iedereen trouwens klaar met eten?’

‘Ja,’ zegt Denise. ‘Ik heb niet meer zo’n trek.’

‘Ach, meisje, maak je niet druk om hem. Hij zal vannacht zijn frustratie wel wegdrinken.’ Jurre trekt zijn T-shirt strak waardoor zijn borstspieren nog meer tegen het katoen duwen. Daarna staat hij op en gaat naar boven.

‘Lekker sfeertje,’ zeg ik. ‘Ik ben blij dat jij er bent. Die kerels zijn inderdaad niet echt gezellig.’

Denise glimlacht. ‘Het is een wedstrijd, dat klopt, maar laten wij er in ieder geval een leuk weekend van maken.’

Ik knik. ‘En misschien ziet morgenvroeg er alles anders uit. Misschien is het dit huis. Ik krijg er de kriebels van. Het is er zo donker.’

‘In de kelder ligt nog een olielamp, zag ik. Ik haal hem wel even voor je.’ Denise tippelt de houten, krakende trap af naar beneden. Boven hoor ik gestommel. Tegen de ramen klettert inmiddels de regen. Geluiden die de creativiteit van een goede thrillerschrijver aanwakkeren.

‘Zullen we nu dan ook maar gaan schrijven,’ zeg ik, terwijl ik de olielamp van Denise aanneem.

 

De hele nacht heb ik achter mijn typemachine gezeten, net als mijn concurrenten. Het getik was tot in de late uurtjes te horen, af en toe afgewisseld door gevloek – waarschijnlijk omdat er geen deleteknop op de machine zit en het correctielint weer eens in de war zat. Ik snap hun frustraties.

Nu is het acht uur in de ochtend en is het stil in het huis. Ik neem een koude douche – de bijzondere locatie heeft geen warm water – en terwijl ik me aankleed schrik ik op van een ijzige gil. Vlug ren ik mijn kamer uit.

‘Wat was dat?’ In de deuropening van zijn slaapkamer staat Jurre in een strakke boxershort en ontbloot bovenlijf. Even ben ik vergeten waarom ik zo snel de gang op ben gesprint.

‘Het gegil kwam van buiten,’ herpak ik mezelf dan. Ik ren de trap af, de grote voordeur door en kijk om me heen. Opnieuw gegil. Ik loop om de hoek van het gebouw en tref daar Denise aan met haar handen in haar dreadlocks gestoken en tranen op haar wangen.

‘Wat is er?’ vraag ik.

‘Hij is dood.’

En dan pas zie ik het. In het hoge gras, onder het raam ligt Pierre. Zijn nek ligt in een vreemde knik en zijn badjas ligt open. Daaronder een gestreepte badstof pyjama. Ongeveer een meter verderop ligt een gebroken whiskyglas.

Ik sla een hand voor mijn mond en draai mijn hoofd weg.

‘Jezus, dat meen je niet.’ Achter ons staat Jurre. Hij draagt nog steeds slechts een boxershort.

Inmiddels is Etiënne ook naar buiten gekomen. Hij zegt niets, maar schudt alleen maar zijn hoofd.

Denise staat nog steeds te huilen. Ik sla een arm om haar schouder. ‘Stil maar.’

‘We moeten de hulpdiensten bellen,’ zegt Denise, terwijl ze de wijde mouw van haar jurk langs haar druipende neus haalt.

‘Dat is niet meer nodig. En we kunnen niet eens bellen, want we hebben geen telefoon.’ Jurre maakt alweer aanstalten om naar binnen te gaan.

‘Maar… we kunnen hem toch zo niet laten liggen?’

‘We kunnen hem in de kelder leggen.’ Het is Etiënne die deze praktische opmerking maakt.

‘In de kelder?’ vraagt Denise verbaasd. ‘Maar dat is toch…’

Jurre klapt in zijn handen. ‘Dat is helemaal geen gek idee, Etiënne. Daar is het lekker koel. Dan blijft ie in ieder geval tot zondagavond goed.’

Denise draait zich vliegensvlug om en kokhalst boven het hoge gras.

Ik zoek steun tegen de bakstenen muur. ‘Jurre, doe even normaal. Er is iemand dood.’

‘Is toch zo?’

Ik zucht diep. ‘Ja, maar…’

Jurre schudt zijn hoofd, pakt Pierre vanonder zijn schouders vast en gebaart naar Etiënne dat hij hem bij zijn voeten moet pakken.

‘Maar we kunnen zijn lichaam toch niet zo maar verplaatsen. De politie moet onderzoek doen,’ jammert Denise.

Ik kijk omhoog naar het openstaande raam en vervolgens naar de scherven van het whiskyglas in het gras. ‘Ik denk dat ik wel weet wat er is gebeurd.’

‘Ja, ik ook,’ zegt Jurre. ‘Die vent is gewoon kacheltje lam het raam uitgevallen. Of gesprongen. Wie zal het zeggen. Kom, dan leggen we hem in de kelder.’

Jurre en Etiënne sjouwen het lichaam het huis in.

Ik kijk de twee mannen na en schud mijn hoofd. ‘Echt vreselijk. Die arme man. We moeten een manier zien te vinden om contact te hebben met de buitenwereld. Kunnen we die enge, iele kerel niet bellen ofzo?’

‘We hebben geen nummer. En geen telefoon,’ verzucht Denise.

‘Dan gaan we hier weg. Dan maar geen prijs. Dit kan echt niet.’

Denise knikt zachtjes. ‘Blijft hij lang goed in de kelder, denk je?’ vraagt ze daarna.

‘Wat?’

‘Nou, ik wil eigenlijk wel die prijs winnen. Als we dit nu melden, wordt de wedstrijd natuurlijk afgelast.’

‘Maar…’

‘Hij is gevallen, toch?’ vraagt Denise.

‘Ik weet het niet, ik denk het.’

‘Het is zijn eigen schuld. Hoeveel glazen whisky zou hij hebben gedronken? Tijdens het eten was hij al aardig aangeschoten en als hij ’s nachts is blijven drinken dan moet hij stomdronken zijn geweest. Dat kan niet de reden zijn dat wij de kans op een gegarandeerd uitgeefcontract laten schieten.’

‘Dus we doen niets? We blijven en laten hem gewoon in de kelder liggen?’

‘Ja,’ zegt Denise aarzelend. ‘Ik geloof dat Jurre en Etiënne er ook zo over denken.’

Ik kijk naar de platgedrukte plek in het hoge gras die nog de vorm van Pierre’s lichaam heeft.

‘Anna, alsjeblieft.’ Denise kijkt me smekend aan. ‘Malibu,’ zegt ze daarna glimlachend.

Ik laat een diepe zucht ontsnappen. ‘Dat is wel beter dan deze duistere, trieste omgeving.’

‘Dus je bent akkoord?’

‘Oké, maar zullen we samen in een kamer schrijven? Ik ben nu liever niet alleen.’

‘Dat vind ik een goed idee.’ Denise overvalt me met een knuffel en ik raak bijna verstrengeld in haar wijde, paarse mouwen.

‘Wat deed je eigenlijk al zo vroeg buiten?’ vraag ik, terwijl ik me voorzichtig los wurm.

‘Ik was nieuwsgierig naar de omgeving. Gisteravond was het al bijna donker en hing er een onheilspellende mist. Nu is het nog een beetje heiig, maar het is hier prachtig, wist je dat?’

Ik schud mijn hoofd.

‘Als je wilt, kunnen we straks samen wel een wandeling maken.’

‘Oké, maar dan trek ik wel een jas aan, want het is niet bepaald warm,’ zeg ik terwijl ik over mijn armen wrijf.

 

In het huis is het ook koud. Ik gooi nog wat hout op het vuur en wrijf mijn handen over elkaar. Daarna dek ik de tafel voor het ontbijt.

‘Sorry, maar ik heb niet zo’n honger,’ zegt Denise.

‘Ik eigenlijk ook niet,’ zeg ik en ik begin de borden alweer af te ruimen.

‘Laat die maar staan, want ik lust wel wat. Wat is die kerel zwaar zeg.’ Jurre ploft op een stoel en graait een boterham van een schaal. ‘Waar is de boter?’

‘In de kelder,’ zeg ik zacht. ‘Die mag je zelf halen, als je die nodig hebt.’

Jurre grinnikt en wil net een opmerking maken als Etiënne binnenkomt. Hij vult zijn bord met twee broodjes en een kiwi en trekt zich terug in zijn slaapkamer.

‘Wat een stille, hè,’ merkt Jurre op.

‘Iedereen verwerkt zoiets op zijn eigen manier,’ zeg ik.

Jurre knikt. ‘Hij zegt sowieso niet zo veel. Ik wed dat hij zijn verhaal als eerste af heeft. Hoeveel hebben jullie eigenlijk al?’

‘Ik heb nog helemaal niets,’ zegt Denise zacht. ‘Alles wat ik vannacht heb geschreven, heb ik in de prullenmand gegooid. En ik geloof niet dat er vandaag nog veel uit mijn pen komt.’

‘Ik vraag me ook af of ik na deze vreselijke gebeurtenis nog iets zinnigs weet te schrijven,’ zeg ik, terwijl ik werktuigelijk een boterham pak en hem beleg met hagelslag. Korreltjes rollen van de boterloze broodsnede.

‘Maak je niet druk, het is nog lang geen zondagavond,’ zegt Jurre.

‘Hmm…’ hum ik met volle mond. ‘En misschien moeten we maar zo denken: De Master heeft ons niet voor niets geselecteerd. Volgens hem horen we bij de beste vijf.’

‘De beste vier,’ verbetert Jurre mij.

Denise werpt hem een blik vol afschuw. Ik leg mijn boterham neer.

‘En jij, Anna? Hoeveel heb jij al op papier staan?’ vraagt Jurre vervolgens.

‘Ik heb gelukkig vannacht veel kunnen schrijven en ben best ver. Ik twijfel alleen nog aan het eind. Ik wil het eigenlijk nog wel iets dramatischer maken, maar ik weet nog niet hoe.’

‘Misschien kunnen wij je helpen? Vertel eens waar het over gaat?’

Ik kijk Jurre verbaasd aan. ‘Ja, daag. Dacht het niet.’

‘Het was het proberen waard,’ lacht Jurre, daarna staat hij op. ‘Ik ga ook weer naar mijn kamer. Werk aan de winkel.’

‘Die kerel is toch niet te geloven, hè,’ zeg ik. ‘Hij doet net of er niets is gebeurd.’

 

Denise en ik zijn neergestreken in de bibliotheek. Bij het schaarse licht zit ik al uren met mijn neus in de boekenkasten. We mogen dan misschien geen internet hebben, maar we hebben wel toegang tot een tien meter lange wand met meesterwerken. Genoeg materiaal om inspiratie op te doen.

Denise staat op van haar stoel en laat haar typemachine die ze naar beneden heeft gesjouwd, onbeheerd achter. Op het vel papier dat eruit steekt, staat nog geen enkel woord.

‘Het lukt me niet.’ Denise gaat zitten in de chesterfield fauteuil en legt haar hoofd in haar handen.

‘Kom,’ zeg ik en ik trek haar omhoog. ‘Zie je dit? Boeken, boeken en nog eens boeken.’ Ik sleur haar langs de rijen met titels. ‘Wat is je droom?’

‘Een goede schrijfster worden.’

‘Al deze auteurs hebben ooit ook aan het begin gestaan waar wij nu staan. Al jaren schrijven we, maar het grote succes hebben we nog niet te pakken, ondanks dat we bestsellerideeën hebben.’ Ik geef haar een knipoog. ‘Nu hebben we een kans. De Master geeft de winnaar een gratis opleiding van drie maanden en je kunt meteen aan je boek werken. En het wordt gegarandeerd gepubliceerd.’

‘Dat weet ik, maar ik ben niet goed genoeg. Ik heb nog steeds helemaal niets.’ Denise wijst naar het lege vel.

Ik pak een boek van De Master uit de kast en geef het aan haar. ‘Ruik.’ Ik duw het boek onder haar neus. ‘Zo ruikt succes.’

‘Ik weet het niet Anna, misschien…’

‘Je hoort bij de laatsten. Je hebt het tot zover geschopt. Dat laatste stukje zal dan ook wel gaan.’

Denise kijkt me verbaasd aan. ‘Denk je?’

‘Nee, dat weet ik zeker.’

‘Maar wil jij niet winnen dan?’

Ik begin te glimlachen. ‘Tuurlijk wel, maar mijn verhaal is zo goed dat…’ Ik zwijg abrupt. ‘Sorry, nou ben ik net Jurre.’

Denise grist het boek uit mijn handen en begint er in te bladeren. ‘Dit wil ik ook. Je hebt gelijk.’ Ze rent terug naar haar typemachine en schuift haar stoel bij. ‘Ik heb gehoord dat alle lessen online gaan en dat je op je scherm powerpointsheets te zien krijgt.’ Denise praat en typt tegelijk. Er moet ineens een idee voor het korte verhaal bij haar zijn opgekomen.

‘Wat?’ vraag ik verbaasd. ‘Ik dacht dat je persoonlijk les van hem kreeg.’

‘Heb ik gehoord, hè.’

‘Maar de prijs van deze wedstrijd is toch wel echt, mag ik hopen? Of is dit één grote nepperij?’

‘We hebben een deelnamecontract getekend met uitgeefgarantie als je wint, dat is weldegelijk echt.’ Haar enthousiasme klinkt voort in het aantal aanslagen dat ze tikt. Ik laat haar en trek me terug in mijn kamer waar ik de deur op slot doe.

 

Bij het ochtendgloren lijkt het alsof er drie vitrages voor de ramen hangen, zo mistig is het buiten.

‘Goedemorgen,’ zeg ik opgewekt als Denise de eetkamer komt binnenlopen. Haar dreads lijken nog pluiziger en ik vraag me af wanneer ze haar haar gaat wassen. Onder haar ogen is haar huid opgezwollen. Ze rekt zich even uit en gaapt ongegeneerd.

‘Goedemorgen. Ik heb het bijna af.’

‘Serieus?’ vraag ik. ‘Wat goed.’

‘Ja, die val van Pierre heeft me eigenlijk alleen maar meer inspiratie gegeven. Maar meer kan ik er niet over zeggen,’ zegt ze vlug.

Ik glimlach.

‘En jij?’

‘Ik heb een heel stuk herschreven vannacht.’

‘En is het er beter op geworden?’

‘Dat weet ik eigenlijk nog niet. Ik ga het straks nog eens overlezen.’

Denise neemt plaats aan de ontbijttafel en pakt een kers van de fruitschaal. ‘Hmm… die zijn een beetje overrijp.’

‘Die hadden we ook beter in de kelder kunnen bewaren,’ zeg ik, ‘maar daar ligt… Nou ja, je weet wel wat ik bedoel. Of liever gezegd, wie.’

‘Mogge.’

‘Goedemorgen Jurre,’ zeg ik. ‘Koffie?’

‘Graag.’

‘Waar is Etiënne?’ vraagt Denise. ‘Moeten we hem niet roepen?’

Jurre neemt de mok koffie van me aan. ‘Waarom? Ik vind het een beetje een vreemde gozer. Het is een wedstrijd, maar om je nu helemaal af te zonderen, is niet echt sociaal, hè.’

‘Ik ga hem wel even roepen,’ zeg ik. Met de olielamp in mijn hand – het tijdstip en het weer maken het donker in de gang – loop ik naar boven en de kunstwerken aan de muur lichten op. De figuren zijn zo echt geportretteerd dat het lijkt alsof er levende mensen in de lijsten zitten. Ze jagen me de stuipen op het lijf, iedere keer weer.

Op de overloop zijn alle deuren dicht behalve die van Etiënne, die staat op een kier. Ik draai de vlam van mijn olielamp nog wat hoger en met mijn elleboog open ik langzaam zijn slaapkamerdeur.

‘Hij is er niet,’ zeg ik als ik weer beneden ben.

‘Hoe bedoel je, hij is er niet?’ vraagt Jurre.

‘Zijn bed is onbeslapen en ik zag ook geen tas meer staan.’

‘Is hij vertrokken?’ Denise trekt een bedenkelijk gezicht. ‘Dat meen je niet.’

‘Dat is mooi, weer een concurrent minder,’ lacht Jurre. ‘Dat ruimt op.’

‘Nou ga je echt te ver.’ Ik kijk hem boos aan. ‘Ik vind…’

‘Relaxed,’ zegt Jurre, ‘Etiënne heeft gewoon de benen genomen. Hij kon waarschijnlijk de druk niet aan. Al net zo’n watje als Pierre.’

Denise schuift woest haar stoel naar achteren. ‘Misschien is er wel iets met Etiënne gebeurd. Moeten we niet gaan kijken?’

‘Waar dan?’ Uit Jurre’s mond vallen kleine stukjes nat brood. Het is walgelijk om te zien. ‘Die gast is gewoon naar huis.’

‘Hoe dan?’ vraag ik. ‘Ik heb het gevoel dat ik uren achter die lange vent aan in de mist heb gedwaald. Ik zou niet eens weten waar mijn auto staat.’

‘Ja, dat weet ik allemaal niet,’ bromt Jurre. ‘En het interesseert me ook niet. Ik ga naar boven, want ik heb al genoeg tijd verspild.’ Hij staat op en wil de eetkamer uitlopen.

‘Wat bedoel je met je hebt al genoeg tijd verspild?’ vraag ik.

Jurre blijft abrupt staan. Ik verwacht een snel en brutaal antwoord, maar hij zwijgt. Ik kan zijn gezichtsuitdrukking niet zien, want hij staat met zijn rug naar ons toe, maar het is duidelijk dat hij over zijn antwoord moet nadenken. Dat zou dan de eerste keer zijn dit weekend.

‘Ik bedoel gewoon dat er tijd is verspild.’ Zonder verdere uitleg en met gebalde vuisten verlaat Jurre de kamer. Op de houten vloerplanken blijven natte schoenafdrukken achter.

Denise is het ook opgevallen en ze zoekt mijn blik. ‘Anna, denk je dat er iets met Etiënne is gebeurd?’ Ze vraagt het zo zachtjes dat ik het nauwelijks kan verstaan. ‘Ik bedoel, dat hij ook een “ongeluk” heeft gehad?’ Ik zie angst in haar ogen.

Ik knik. ‘Ik vind het moeilijk te geloven dat hij midden in de nacht zou zijn gegaan. In het donker en in de mist zou hij zeker verdwalen, dat had hij geweten.’

En dan lees ik in Denise’s ogen de woorden die ze niet uitspreekt.

‘Ja, ik denk het ook,’ zeg ik langzaam. ‘Ik denk ook dat Pierre is vermoord. En ik denk dat Etiënne niet vrijwillig is vertrokken. Ik weet niet in wat voor spel we terecht zijn gekomen, maar het lijkt op een menselijke afvalrace.’

‘En er is maar één winnaar; de moordenaar,’ fluistert Denise, terwijl ze angstvallig naar boven kijkt. Direct daarna grijpt ze me bij mijn arm. ‘We moeten hier weg.’

We rennen naar de gang waar bovenaan de trap, in het licht van een olielamp Jurre staat. ‘Wat gaan jullie doen, dames?’

Denise begint te gillen, zwaait de voordeur open en rent de mist in. Al binnen een paar seconden is ze niet meer zichtbaar. Jurre komt de trap afgestormd en ook ik ren naar buiten, de hoek om waar Pierre had gelegen. Ik glijd weg en terwijl ik languit in het natte gras lig, zie ik de scherven van het gebroken whiskyglas liggen.

‘Waar zijn jullie?’ Jurre roept onze namen en ik krabbel overeind. In mijn haast raap ik nog vlug een groot stuk glas op en houd dit stevig in mijn hand geklemd. Met mijn rug tegen de muur gedrukt wacht ik af. Ik hoor voetstappen wegzakken in de zompige grond. Ze maken slurpende geluidjes en komen langzaam dichterbij.

‘Anna?’ Denise staat plotseling voor me.

Achter haar doemt Jurre op. ‘Hier zijn jullie.’ Hij heft zijn arm in de lucht en door de grijze mistflarden zie ik dat hij een voorwerp vast heeft. Denise draait zich met een ruk om en stapt opzij, terwijl ik de glasscherf in de borst van Jurre priem. Hij laat het voorwerp uit zijn handen vallen. Het blijkt een olielamp te zijn zonder vlam. Ik haal het scherpe stuk glas uit zijn vlees en por opnieuw en opnieuw. Jurre zakt in elkaar en blijft liggen. Ik blijf steken.

‘Anna, stop. Volgens mij is hij dood.’ Denise klemt haar trillende hand om mijn pols. Ik trek nog één keer het puntige glas uit Jurre’s lichaam en laat dan het bebloede steekwapen in het gras vallen.

‘Het is voorbij,’ zegt Denise. Ze kruipt verder naar me toe en omhelst me.

‘Etiënne,’ zeg ik.

‘Ze zullen hem vinden. Net als Pierre. Nu moeten wij nog de uitgang van dit moeras zien te vinden.’ Denise krabbelt overeind met steun van de muur van het landhuis. Daarna hijst ze mij omhoog. Ik kijk nog een laatste keer naar Jurre die badend in het bloed op bijna dezelfde plek ligt als waar Pierre naar beneden was gevallen.

‘Anna, je kon niet anders. Dankzij jou hebben we dit overleefd. Kom, ik wil hier weg.’

Ik kijk om me heen. We zijn omsingeld door drassige grond, bomen en poelen. Er is geen pad of weg, alleen ongerepte natuur. Het huis moet er misschien al wel meer dan een eeuw staan en al jaren onbewoond zijn. Het moet de meest afgelegen locatie zijn die ik ken. ‘Welke kant moeten we op?’ vraag ik.

Denise haalt haar schouders op. ‘Ik heb geen idee. Laten we die kant proberen.’ Ze wijst naar de achterkant van het huis en begint te lopen. Ik volg haar. Zwijgend zwoegen we over het natte terrein, steun zoekend bij gladde boomstammen. We klauteren over kleine, groene glibberige heuveltjes en langs borrelende wateren.

‘Wie zou er gewonnen hebben, denk je, als de wedstrijd was verlopen zoals De Master het had bedoeld?’ vraag ik.

Denise begint te lachen. ‘Ik natuurlijk.’

Ik grinnik. ‘Nee, gekkie, ik natuurlijk,’ en ik stoot haar aan. Ze glijdt van een heuveltje af en plonst in het moeras. Ze gaat direct kopje onder, maar weet weer boven te komen. ‘Haal me hieruit,’ gilt ze. Anna, trek me eruit.’ Ze probeert zelf de glibberige kant op te klimmen, maar haar handen krijgen geen grip en in paniek gaat ze opnieuw kopje onder. Als ze weer boven komt hoest en proest ze water op. Dan opeens gilt ze het uit. Naast haar in het moeras drijft het lichaam van Etiënne voorbij. Zijn pony plakt op zijn voorhoofd, zijn bril is hij verloren.

Ik ga tegen een boom zitten en strek mijn benen uit. De moerassen hier zijn dieper dan je zou denken. Een rationeel mens die zijn hoofd koel houdt, overleeft ze misschien wel, maar voor iemand die in paniek raakt, kunnen deze wetlands dodelijk zijn.

Denise probeert nog steeds op het land te klimmen, maar al haar pogingen zijn tevergeefs en putten haar uit.

‘Denise, Denise, je had het wel bij het rechte eind. Er kan er maar één de winnaar zijn en dat is de moordenaar.’

Voor een tel worden haar ogen groot. Dan ebt de overlevingskracht eruit weg en sluit ze haar oogleden. Haar armen spartelen slechts nog als vleugeltjes van een jong kuikentje dat het niet gaat redden. De drassige bodem moet haar voeten nu helemaal hebben opgezogen, het is net als drijfzand waaruit je niet meer kan ontsnappen. Langzaam sta ik op en terwijl het moeras zijn maaltijd verteert, ga ik terug naar het huis.

 

Het is zondagavond, de wedstrijd is gesloten. Het kost me enige moeite, maar uiteindelijk weet ik de parkeerplaats te vinden. Naast de geparkeerde auto’s staat een zwarte limousine. Ik open het achterportier en neem plaats op een van de banken.

‘Naar uw zin gehad?’ vraagt de chauffeur.

Ik geef geen antwoord, maar blader door de vellen papier. Pierre had ondanks de drank een paar goede ideeën gehad. Zijn moord was de eenvoudigste; een open raam, een wankelende dronkaard en een duwtje. Het verhaal van Etiënne heeft mooie invalshoeken voor een beter thrillerverhaal. De jonge kerel was nog verrassend sterk geweest, maar toen hij eenmaal zijn bril was verloren, kostte het me geen enkele moeite hem kopje onder te houden in de modderige poel. Op de verfrommelde velletjes die ik uit Jurre’s prullenmand had gevist, had alleen waardeloos werk gestaan. De diepe krassen die hij met rode pen erin had gekerfd getuigen van zijn zelfkennis. Hij was inspiratieloos geweest en had opgeschept om de schijn hoog te houden. Ik begrijp nu wat hij bedoelde met dat hij tijd had verspild. Denise daarentegen, had een verhaal geschreven dat me direct bij de strot had gegrepen, precies zoals de opdracht had geluid. Zij had beslist de wedstrijd gewonnen.

Met een glimlach lees ik mijn eigen getypte vellen door waarop ik mijn personages had uitgewerkt. Ik had een Piet, een Daniëlle, een Jurriaan en een Eugène gecreëerd, stuk voor stuk karakters om je vingers erbij af te likken.

‘Master?’

Ik kijk op naar de lange, magere gestalte achter het stuur.

‘Ja,’ antwoord ik, ‘het was weer erg vermakelijk. ‘Broederschap, mooi thema. En wat had je trouwens een toplocatie uitgekozen. Maar die schilderijen in de gang had je van mij weg mogen halen. Ze gaven me zo’n unheimisch gevoel.’

De limo komt langzaam in beweging. Ik zet de stoelverwarming aan en haal een stukje glas uit mijn hand. Het ruikt naar whisky.

‘Moet ik alvast voorbereidingen treffen voor een volgend weekend?’

‘Nee, dat hoeft niet,’ antwoord ik, ‘Ik heb genoeg materiaal voor mijn nieuwe thriller. Maar misschien moet je de boel wel een beetje opruimen.’

Categorie
Schrijfsels & Verhalen