De kraag van mijn wollen jas kriebelt tegen mijn kin. Ik duw hem iets omlaag en krab over mijn geïrriteerde huid. Naast mij zie ik Katlijn aan haar glanzende zwarte panty pulken en voor de zoveelste keer haar gelakte nagels checken. Urenlang zijn we bezig geweest met onze galaoutfits, onze kapsels en make-up en nu rijden we, zittend op de achterbank van een taxi richting de feestlocatie waar we oud en nieuw gaan vieren.
Ik blader nogmaals door de folder die in sierlijke letters Sylvester Single Party kopt en vraag me af of het echt zo chic is als de foto’s doen geloven.
‘O, kijk, daar is het,’ zegt Katlijn. Ze wijst naar een kasteeltje dat, door de sfeervolle verlichting eromheen, romantisch oogt. De bakstenen muren weerspiegelen in het water van de gracht dat de burcht omringt. Ik kijk met open mond naar het sprookjesachtige tafereel en vergeet bijna uit te stappen als de chauffeur de auto stopt.
‘Nou,’ zegt Katlijn, ‘als de mannen al net zo mooi zijn als de locatie, dan gaan wij het nieuwe jaar in met een relatie.’ Ze grinnikt om haar rijmende woorden.
‘Dit belooft inderdaad veel goeds,’ zeg ik, terwijl ik nog een laatste blik op de folder werp voordat ik hem in mijn jaszak laat glijden.
We lopen de ophaalbrug op en ik geniet van de warmte van de fakkels die naast de brug in het water zijn neergezet. Door de gele gloed van het vuur lijkt deze avond nog avontuurlijker dan ik hem al vond. Toen Katlijn mij voorstelde om onze oudejaarsavond in een escaperoom voor singles door te brengen, had ik niet gedacht dat ik gekleed als een prinses een kasteel zou binnenlopen, op zoek naar mijn prins.
‘Goedenavond dames,’ verwelkomt een keurig geklede heer in slipjas ons bij binnenkomst. ‘U kunt uw jas, tas en andere persoonlijke spullen opbergen in een van de kluisjes. Ook graag uw mobiele telefoon, deze is niet toegestaan tijdens het spel.’
Katlijn begint te giechelen. Het is duidelijk dat ze het net zo spannend vindt als ik.
Terwijl ik met een schuin oog de vrijgezelle mannen bekijk die de ophaalbrug op komen lopen, stop ik mijn jas en tas in een kluisje en toets een code in. De kluis valt met een plof dicht.
‘Als jullie deze nog even willen ondertekenen,’ zegt de man. ‘Kleinigheidje in verband met aansprakelijkheid en zo, stelt niets voor.’
Ik kijk hem verbaasd aan als ik het formulier aanneem. Het staat vol met kleine lettertjes, twee pagina’s lang. Ik snel de koppen en lees iets over eigen verantwoordelijkheid en privacy waarna ik het vel onderteken en aan hem teruggeef.
‘Die met dat baardje is wel een lekker ding,’ hoor ik Katlijn naast me zeggen. Zij heeft ook duidelijk haar ogen niet op haar rug zitten.
Ik volg haar blik en glimlach. ‘Die is zeker niet verkeerd,’ zeg ik op een goedkeurende toon. We giebelen als pubers als meneer Baardmans onze richting op kijkt.
De man met de slipjas geeft ons stickers waar we met een stift onze voornaam op moeten schrijven. Ik plak hem op mijn jurk en moet hem drie keer aandrukken om te voorkomen dat hij van de zachte stof af glijdt. Tegelijkertijd voel ik hoe mijn hart in mijn borstkas bonkt. Zijn het de zenuwen voor de blind dates? Is het de spanning voor het spel? Misschien het nieuwe jaar dat me steeds weer nerveus maakt? Of komt het door de duisternis van het kasteel dat er buiten nog zo romantisch had uitgezien en het vreemde personeel in hun eigenaardige rol?
We lopen de geïmproviseerde lobby uit via dikke rode veloursgordijnen die door twee heren, eveneens gekleed in slipjas, voor ons worden opengehouden. Daarachter belanden we in een vertrek dat is ingericht als een salon van een rijke landheer. Het reeds aanwezige gezelschap, ook in feestkleding, wordt in de watten gelegd door nog meer heren in slipjassen. De zilveren dienbladen van de butlers liggen vol met oesters en toast met kaviaar. Een serveerster in lange zwarte kleding en een witte schort biedt ons een glas champagne aan dat we dankbaar in ontvangst nemen.
‘Dames en heren, als ik even uw aandacht mag,’ zegt een man met kaal hoofd en een grote zegelring om zijn pink. ‘Zo dadelijk gaat de ophaalbrug dicht en zitten we opgesloten. De bedoeling is dat jullie, door middel van puzzels, opdrachten en raadsels letters verzamelen. Maar,’ hij houdt even zijn adem in, ‘er liggen hier ook letters verstopt. Dus, speur goed, werk samen en verzamel alle letters die de magische zin vormen waardoor de ophaalbrug opengaat en jullie vrij zijn.’
Ik kijk het groepje eens rond. De andere vrijgezelle vrouwen hebben, net als wij, kosten noch moeite gespaard er zo mooi mogelijk uit te zien. Sommigen van hen beschouw ik als gedegen concurrenten. De mannen daarentegen zien er een stuk minder appetijtelijk uit. Katlijn heeft gelijk, die met dat baardje is nog de meest aantrekkelijke.
‘Zoals jullie zien hebben zich meer vrouwen dan mannen aangemeld,’ vervolgt de spelleider, ‘dus gentlemen doe je best en dames, hou het netjes.’ De man barst in lachen uit, maar ik zie dat hij dit grapje vaker heeft gemaakt. Zijn ogen lachen niet mee.
‘Mocht om middernacht de code niet gekraakt zijn, vrees dan niet. We zullen de ophaalbrug dan toch opendoen, zodat jullie in vrijheid het nieuwe jaar kunnen inluiden, misschien wel met een leuke partner.’ Hij begint nog harder te lachen. ‘Ik zou zeggen, start het spel.’
De man heeft de woorden nog niet uitgesproken of de deelnemers storten zich als een troep hyena’s op de meubelstukken die in de kamer staan. Laatjes en kastdeurtjes worden direct opengetrokken. Hier en daar klinkt al gegil, de eerste letters zijn binnen.
‘Hoi, mijn naam is Leander,’ zegt een man met een klein buikje dat verstopt zit onder zijn witte overhemd. Hebben de dames zin om samen met mij op letterjacht te gaan?’
‘Ga jij maar,’ zeg ik tegen Katlijn. ‘Ik moet even naar het toilet.’
Met mijn pumps zak ik weg in de dikke tapijten die over de koude kasteelvloeren zijn gelegd. Ik struin door de gangen die slechts verlicht zijn door brandende fakkels. De middeleeuwse uitstraling geeft me een apart gevoel dat rondkruipt in mijn buik en me de kriebels geeft. Tegelijkertijd geeft het me de impressie alsof ik een jonkvrouw ben.
Ik passeer een aantal kamers waar in smoking geklede alleenstaande mannen dicht om hun prooi in galajurken cirkelen, naarstig op zoek naar een letter en een glimlach van hun blind date.
In de verte zie ik een bordje ‘toiletten’. Ik loop door een smal gangetje, mijn hoofd buigend om me niet tegen het lage plafond te stoten, en erger me eraan dat men de sanitaire voorzieningen in het uiterste donkere plekje van de burcht heeft verstopt. Voorzichtig schuifel ik langs de fakkels met zacht knisperend vuur. Een klein trapje naar beneden leidt uiteindelijk tot een deur waarachter ik tot mijn verbazing een moderne wastafel en maar liefst zes toiletten aantref. Links de heren, rechts de dames.
Met een lege blaas loop ik de treetjes weer op, maar blijf stijf stilstaan als ik gerommel hoor. In het licht van de fakkels zie ik schaduwen op de muur bewegen. Ik hoor zware, brommende mannenstemmen en paniekerig gejammer van een vrouw. Hun stemmen slaan tegen de kasteelmuren en echoën. Ik kan ze niet verstaan. Ik sta nog steeds op de bovenste trede van het trapje dat naar het gangetje leidt en leun tegen de koude muur, niet wetend wat ik moet doen. Dan zie ik een hoofd om de hoek verschijnen, met lang blond haar en angstige ogen die me aankijken. Als bevroren kijk ik haar aan, vind geen stem om ook maar iets te zeggen. Haar blik is smekend en ik val bijna van het trapje als twee grote handen haar hoofd vastpakken en er een ruk aan geven. Het gekraak in haar nek doet mijn maag omdraaien. Ze valt met haar hoofd op de grond en blijft daar liggen met een doodse blik.
Ineens lijkt mijn lichaam ontdooid en ik ren het trapje terug omlaag, gooi de deur open en sluit me op in een van de toiletten. Ik heb zojuist een moord gezien. Twee grote handen hebben haar de nek omgedraaid.
Ik voel me misselijk worden en kan mijn maaginhoud niet binnenhouden. Mijn hele lichaam schokt van angst en walging. Met de achterkant van mijn hand veeg ik mijn mond af en wil net doorspoelen als ik een deur hoor piepen.
‘Zo die zegt niets meer.’
De stem van de man die de toiletruimte betreedt, galmt door het vertrek. Vlug trek ik mijn pumps uit, ga met mijn blote voeten op de wc-bril staan en probeer niet te denken aan de bacteriën en andere viezigheid die aan mijn voetzolen plakken. Heel stilletjes draai ik de deur van het slot en houd mijn pumps met de naaldhak naar voren gericht geklemd in mijn hand, klaar om toe te slaan.
‘Nee, daar hebben we geen last meer van.’
Mijn ogen worden groot terwijl ik luister. Dit is een andere stem. Er zijn twee mannen. Ik voel mijn hart nog sneller te keer gaan.
‘Heb je trouwens gecheckt of hier niemand is?’
Trillend balanceer ik op de wc-bril. De zure lucht die uit de toiletpot omhoog kringelt, maakt me opnieuw misselijk.
‘Er zit niets op slot. En ik zie ook geen voeten.’
Ik bijt op mijn lip als ik schoenen onder de deur door zie. Daarna gaat er een kraan open. Aan de kant van de herentoiletten wordt doorgespoeld. Vervolgens een zacht gepiep van een deur. Daarna stilte. Ik luister aandachtig, durf me niet te verroeren. Als ik na een tijdje echt niets meer hoor en kramp in mijn benen krijg, stap ik heel voorzichtig van het toilet af. Met een wc-papiertje wrijf ik over de onderkant van mijn voeten voordat ik ze in mijn pumps steek.
Zachtjes duw ik de toiletdeur open. Ze zijn weg. Opgelucht spoel ik het toilet door om vervolgens met trillende benen de ruimte te verlaten. Ik sluip het trapje op en gluur voorzichtig om het hoekje. De gang is leeg. Geen lijk, geen sporen van een moord.
Nog steeds van streek loop ik terug naar de salon waar ik Katlijn heb achtergelaten. Ik vind haar in een fauteuil, naast een openhaard en een boekenkast, in gesprek met een slanke man met rossig krulhaar.
‘Kat, ik moet je spreken,’ zeg ik en trek haar aan haar arm mee, de vrijgezelle man alleen latend.
‘Nienke, wat doe je? Ik was juist zo leuk in gesprek met Jip. Hij is heel aardig,’ zegt Katlijn. Haar stem klinkt oprecht geïrriteerd.
‘We moeten hier weg. Nu,’ zeg ik. Zenuwachtig wrijf ik met mijn handen in mijn gezicht terwijl ik de kamer rondkijk. De deelnemers hebben geen idee van wat er zojuist is gebeurd. Er wordt gelachen, gepuzzeld en gesjanst.
‘Hoezo, we moeten hier weg? Vind je het niet leuk?’ vraagt Katlijn.
Ik negeer haar vraag en loop naar het dikke gesloten rode gordijn. Ervoor, met zijn handen gekruist over zijn buik, staat de man die ons eerder op de avond zo vriendelijk heeft verwelkomd. Hij houdt me direct tegen.
‘Ik wil gaan,’ zeg ik en wil langs hem lopen, maar hij pakt me zachtjes bij mijn arm. ‘Dat zal niet gaan. Dat zou het spel bederven. De ophaalbrug gaat pas open als jullie de code hebben gekraakt. Lukt jullie dat niet, dan gaat de brug pas om middernacht open. Daar heb je voor getekend.’
Het formulier met de kleine lettertjes. Ik voel het bloed in mijn lichaam koken. ‘En toch wil ik gaan,’ zeg ik. ‘Ik voel me niet lekker.’
‘Wat is er nou?’ vraagt Katlijn die inmiddels naast me staat. Daarna richt ze zich tot de waakhond in slipjas. ‘Sorry, ik weet niet wat ze heeft.’
Ik erger me aan Katlijns verontschuldigingen tegen de man die inmiddels een nare blik in zijn ogen heeft. Zijn hand heeft hij nog steeds op mijn middel liggen en ik voel dat hij zijn vingers meer en meer aanspant. Ik denk terug aan de handen die de nek van de vrouw hebben omgedraaid, beneden in de kelder. Ik heb nooit de gezichten van de mannen gezien, maar misschien zijn de vingers op mijn lichaam wel dezelfde die zojuist een moord hebben gepleegd. Ik doe een stapje terug, mompel een excuus over vergeten medicijnen en dat het toch wel gaat en loop terug de kamer in. Niemand lijkt de commotie te hebben opgemerkt, iedereen is nog steeds verwoed aan het zoeken naar letters of aan het flirten.
‘Wat is er nou?’ vraagt Katlijn opnieuw.
Ik neem haar mee naar een schilderij en doe net of ik het bestudeer om te kijken of er een aanwijzing in verborgen ligt. Ondertussen fluister ik in haar oor. ‘Niet gillen of paniekerig reageren, maar ik heb zojuist een moord gezien.’
Ze kijkt me alleen maar met grote ogen aan. Daarna schiet ze in de lach. Het irriteert me mateloos.
‘Cool, het is ook nog een moordspel,’ zegt Katlijn.
‘Nee,’ zeg ik net iets te hard naar mijn zin, ‘dit hoorde duidelijk niet bij het spel, geloof me. Ik hoorde haar nek kraken.’
Nu is de blik in Katlijns ogen opeens niet meer geamuseerd. ‘Haar nek?’ vraagt ze.
Ik knik. ‘Een blonde vrouw, ik zag de angst in haar ogen,’ antwoord ik.
‘Heb je gezien wie het gedaan heeft?’ vraagt Katlijn. Haar stem klinkt steeds onvaster.
Ik schud mijn hoofd. ‘Ik zag alleen handen. En ik heb mannenstemmen gehoord. Twee.’
‘Het waren twee moordenaars?’ vraagt Katlijn. Ze is zachter gaan praten.
Weer knik ik. Allebei kijken we de kamer rond. Nog steeds gedraagt iedereen zich als echte speurders en versierders, niemand die op de hoogte lijkt te zijn van de lugubere gebeurtenis.
‘Wat doen we nu?’ vraagt Katlijn.
‘Die kleerkast bij dat gordijn laat ons duidelijk niet gaan,’ antwoord ik, ‘en de enige uitgang is via de loopbrug.’ Ik denk aan de diepe brede gracht die om de burcht ligt. ’Er zit niets anders op dan te blijven en het spel te spelen. Hoe eerder we de code hebben gekraakt, hoe eerder die ophaalbrug opengaat en we hier weg kunnen.’
Katlijn knikt. ‘Waar is het gebeurd?’ vraagt ze vervolgens.
‘In de kelder bij de toiletten.’
‘Dus daar ligt die vrouw nog steeds?’ vraagt Katlijn verschrikt.
‘Nee,’ zeg ik. ‘Toen ik het toilet uitkwam, was ze weg. Ik heb geen idee waar ze haar hebben gelaten.’
Ik schrik op als de man met het rossige krullende haar onze kant op komt gelopen.
‘Ah, daar ben je,’ zegt hij tegen Katlijn. Ik was je kwijt,’ zegt hij met een glimlach. ‘Ik dacht, misschien kunnen we eens in de gangen kijken, het schijnt dat daar ook letters liggen.’
Katlijn kijkt me aan. Ik knik. Misschien is het beter als we een groepje vormen.
Gedrieën lopen we de salon uit, de halfduistere gang op waar onze stemmen weerkaatsen tegen de stenen muren. Ik kijk nog even om naar de man die als een pitbull de uitgang bewaakt. Waren het zijn handen die ik heb gezien? De handen van een moordenaar die uit de mouwen van een zwarte glanzende jas staken? En wie was die vrouw? Was ze ook een deelneemster aan het spel? Ik kan me haar niet herinneren.
In de gang passeren we een paar mannelijke vrijgezellen, gekleed in smoking. Handen die uit zwarte glanzende mouwen steken. Ook de krullenbol die inmiddels gearmd met Katlijn tegen de stenen in de muren duwt op zoek naar geheime openingen, heeft een zwart glanzend jasje aan. Ineens is het me duidelijk dat iedere vent verkleed als pinguïn hier de moordenaar kan zijn. En iedere vrouw misschien wel een potentieel slachtoffer.
Ik grijp Katlijn bij de arm en sleur haar mee. ‘Even een damesdingetje,’ roep ik tegen de verbaasde knul en begin te rennen. Katlijn volgt me zonder morren en ik laat haar arm los. We hollen door de gangen, wankelen op onze naaldhakken en bukken voor de lage gewelven. Voordat ik het weet, ben ik in het gangetje aangekomen dat me bekend voorkomt. Ik stop abrupt.
‘Wat is er?’ vraagt Katlijn.
‘Hier was het,’ antwoord ik. ‘Hier werd die vrouw vermoord.’ Ik hoor Katlijn slikken. En dan zie ik het.
‘Ga op de uitkijk staan,’ zeg ik. Katlijn kijkt me verbaasd aan, maar gehoorzaamt mijn bevel zonder weerwoord. Ze loopt een paar passen terug en blijft aan het einde van het gangetje staan.
Ik loop verder het gangetje door, passeer het trapje naar de toiletruimte en stop aan het eind van het gangetje waar het donker is. Dat ik dat niet eerder heb gezien. Voorzichtig duw ik met mijn hand tegen een nooddeur die niet verlicht is. Hij gaat open. Een frisse decemberwind slaat me direct in het gezicht. En dan zie ik haar liggen. Tegen de kasteelmuur aan, in het vochtige gras ligt de blonde vrouw. Haar gezicht naar beneden gericht, haar glitterjurk ligt onflatteus over haar lichaam. Slechts haar onderjurk bedekt haar benen. Mijn oog valt op klein vierkant voorwerp onder haar onderjurk. Zonder na te denken, strek ik mijn hand uit en schuif haar onderjurk iets omhoog. Onder haar jarretel steekt een notitieboekje. Ik slik, haal het boekje voorzichtig van de intieme verstopplaats en sla het open. In het licht van de maan en de fakkels in het water scannen mijn ogen haar handschrift. De steekwoorden die ze heeft genoteerd maken mij duidelijk waarom ze is vermoord. Als ik het boekje dichtsla en op de achterkant de naam van een bekende landelijke krant zie staan, weet ik ook wie ze is.
Ik schuif het boekje terug, trek haar jurk recht en sla mijn ogen neer. Daarna open ik de nooddeur en sluip het kasteel weer in. Aan het eind van de gang zie ik Katlijn staan.
‘Waar was je nou?’ vraagt ze. Haar stem klinkt angstig.
‘Ze was een journalist en ze was iets op het spoor. Deze datingshow is één grote oplichterij. Terwijl de kandidaten, wij ook dus, een spel spelen met letters en de liefde, worden er op dit moment foto’s genomen van onze bankpassen en identiteitsbewijzen.’
‘Wat?’ roept Katlijn.
‘Ja, op de kluisjes zit een apparaatje die de codes van de deelnemers leest, dus de organisatie kan ze gemakkelijk openen. Dan halen ze de bankpassen en je paspoort of identiteitskaart eruit, maken er foto’s van en stoppen alles weer netjes terug. Met die foto’s maken ze zich schuldig aan identiteitsfraude.’
Katlijn kijkt me met grote ogen aan. ‘De hufters,’ zegt ze.
Net als ik haar opmerking wil beantwoorden, doemt er een schaduw op in het licht van een van de fakkels. Met een harde klap wordt Katlijn tegen de grond geslagen. Ik gil en deins terug. Met mijn rug tegen de koude muur kijk ik in de ogen van een brede kleerkast die ik nog niet eerder heb ontmoet. Zijn ogen liggen diep in zijn gezicht en kijken me bloeddorstig aan.
‘Zijn jullie ook journalisten?’ vraagt hij. Hij geeft Katlijn, die nog steeds op de grond ligt, een harde trap in haar zij. Ze rolt om en komt met haar hoofd tegen de muur aan.
‘Nee,’ roep ik, ‘laat haar met rust.’ Ik denk aan de blonde vrouw die met een gebroken nek buiten in de kou ligt, slechts enkele meters bij ons vandaan.
Met grote passen komt de man, met zijn handen uitgestoken, op me afgelopen en in een reflex voel ik aan mijn hals. Katlijn ligt nog steeds op de grond en beweegt niet. Ik richt mijn blik op haar, glimlach en knik met mijn hoofd alsof ik haar aanmoedig hem een klap op zijn hoofd te geven. De bullebak trapt erin en draait zich om. Op dat moment steek ik mijn arm uit, grijp de houder van een fakkel en trek hem van de muur. De man draait zich met een ruk om, maar nog voordat hij verder kan reageren, duw ik de vlammen in zijn gezicht. Hij brult het uit, rent weg, maar botst tegen de muren op. Daarna zakt hij in elkaar en blijft roerloos liggen.
Met de fakkel nog in mijn hand, trillend over mijn hele lichaam, hoor ik Katlijn kermen. Vlug plaats ik de toorts terug in de houder in de muur. Op de achtergrond hoor ik gejuich. Ik kijk op mijn horloge. Het is even voor twaalf uur. Ze hebben de code gekraakt. Zo direct gaat de valbrug open.
Ik buig me over Katlijn die voorzichtig haar ogen opendoet. Met een geruststellende glimlach pak ik haar onder haar armen en sleep haar, via de nooduitgang naar buiten.
‘Kun je staan?’ vraag ik.
Ze houdt haar hand op haar achterhoofd en kijkt me met een pijnlijk gezicht aan. Als ik bloed op haar hand zie, begrijp ik dat ze een gemene hoofdwond heeft opgelopen.
‘Ja, dat lukt wel,’ antwoordt ze. Met haar handen in het gras duwt ze zich omhoog. Zodra ze de blonde vrouw ziet liggen, begint ze te gillen.
‘Niet op letten,’ zeg ik vlug en ik trek haar verder overeind. Met mijn arm om haar middel heen geslagen ondersteun ik haar terwijl we langs de kasteelmuur stiefelen. Als we aan de voorkant van de burcht komen, wordt net de loopbrug neergelaten.
‘Kom,’ zeg ik en ik versnel mijn pas. Ik merk dat Katlijn moeite heeft me bij te houden. ‘Juich,’ zeg ik tegen Katlijn als de deelnemers in euforie de loopbrug over rennen en wij ons via de zijkant bij de meute voegen. We mengen ons tussen de feestgangers en roepen ‘Gelukkig Nieuwjaar’. Jip, de krullenbol, komt op ons af en geeft ons drie zoenen. Léander, de man met het buikje, volgt zijn voorbeeld.
De hele loopbrug staat vol met galajurken en smokings als de spelleider ons toespreekt dat we bij onze kluisjes kunnen. Ik zie de aantrekkelijke man met het baardje, hand in hand met een mooie donkerblonde dame zich afzonderen van de rest. Hem en mijn teleurstelling negerend, loop ik naar de lobby, open mijn kluis en loop weer naar buiten, waar Katlijn tegen de zijkant van de brug zit. Om me heen staan feestvierders te bellen met hun familie en vrienden om hen een gelukkig nieuwjaar te wensen. Ik daarentegen toets slechts drie cijfers in. ‘Politie en ambulance,’ antwoord ik als de telefoniste van de alarmcentrale mij vraagt welke hulpdienst ik nodig heb.