happy CREEPY valentine - Vera van Beers
15667
portfolio_page-template-default,single,single-portfolio_page,postid-15667,bridge-core-3.1.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-child-theme-ver-1.0.0,qode-theme-ver-30.0.1,qode-theme-bridge,disabled_footer_top,wpb-js-composer js-comp-ver-7.0,vc_responsive

happy CREEPY valentine

De soepele stof van je donkergrijze jurk trekt strak om je lichaam als je gaat zitten op de stoel die ik voor je aanschuif. Ik blijf nog even achter je staan en ruik het vertrouwde parfum, waarvan ik nog steeds het merk niet weet. De zoete walm prikt in mijn neus. Ik haal diep adem. Engelengeur; dat zou de naam zijn die ik aan het luchtje zou hebben gegeven.
Ik overhandig jou en je tafelgenoot de menukaart. Het liefst had ik vluchtig je naam genoemd – ik weet sinds kort dat je Judith heet, maar ik doe het niet. Voor de vorm vraag ik wat jullie willen drinken. Nog voordat jullie hebben geantwoord, heb ik de bestelling al genoteerd: zoals elke week bestel je een mineraalwater met bubbels en je vriend – zijn naam is me weer ontschoten – een fles cabernet sauvignon.
Elke zondagavond komen jullie hier eten, al maandenlang, en elke week geniet ik van je aanwezigheid. Ik tel de dagen af – thuis zet ik kruisjes op de kalender– en ik zorg dat ik iedere zondag dienst heb. Vannacht heb ik geen oog dichtgedaan. Ik verlangde zo erg naar vandaag, want het is Valentijnsdag. De dag van de liefde.
Nadat ik de drankjes heb geserveerd, noteer ik het voor- en hoofdgerecht en knik beleefd, terwijl ik me terugtrek in de keuken. Door het ronde raam in een van de klapdeuren zie ik dat je vriend, terwijl jij iets aan het vertellen bent, zijn mobiele telefoon uit zijn broekzak pakt. Ik vraag me af wat er zo interessant is op zijn scherm dat hij niet het fatsoen heeft om je aan te kijken. Ik denk dat hij niet eens naar je luistert. Als ik bij je aan tafel had gezeten, had ik ieder woord dat je vertelde in me opgezogen. Ik had aan je lippen gehangen, me in jouw ogen verdronken, Judith.  Judith, je naam heeft iets weg van Julia. Laat mij jouw Romeo zijn.
Ik zucht en mijn adem beslaat het raampje. Met mijn mouw veeg ik het schoon en ik schrik als een collega vanuit het restaurant in de richting van de klapdeuren komt lopen. Vlug stap ik opzij. De zwiepende deuren missen me op een haar na. Ik negeer de opmerking die naar mijn hoofd wordt geslingerd en die allerminst aardig is. Ik ben het gewend. Mensen vinden mij vreemd. Of beter gezegd, mensen begrijpen me niet.
Er klinkt een schel belletje. Ik draai me om, pak de borden met een carpaccio en een viskwartet die klaar staan en loop door de klapdeuren het restaurant in. Ik zet de borden even op een leeg tafeltje en kijk naar je. Je staart inmiddels uit het raam, naar de lichtjes van de stad. Je ziet me niet. Je hebt me nooit gezien, echt gezien. Maar vanavond zal alles anders zijn.
Ik draai mijn rug een halve slag, zodat niemand ziet wat ik doe. Pas daarna serveer ik de borden uit.
Ik noteer nog een mineraalwater voor je en probeer je blik te vangen, maar je kijkt vol bewondering naar de vier stukjes vis op een bedje van zeekraal.
Een ouder echtpaar dat een paar tafeltjes verderop zit, wenkt me. In gedachten beloof ik je dat ik zo terugkom. Het lijkt uren te duren voordat de grijsaard zijn contante geld uit zijn portemonnee heeft gepakt. Ik zeg dat ik zo wel terugkom, maar hij staat erop dat ik blijf wachten. De muntjes die hij als fooi wil geven, vallen steeds uit zijn handen en ik heb moeite mijn geduld te bewaren. Ik wil je een nieuw drankje brengen, want ik weet dat de zeekraal zout is. Eindelijk heeft de oude man het geld neergelegd en haastig neem ik het schaaltje mee. Ik wens hem en zijn vrouw nog een fijne avond.
Opnieuw hebben andere gasten me nodig en mokkend reken ik nog een tafel af en neem een bestelling drankjes op van een grote familie die maar geen keuze kan maken.
Veel later dan gewild loop ik naar jullie tafel. Jullie hebben je voorgerecht inmiddels al op en vlug open ik een flesje mineraalwater. De bubbels sissen in het glas als ik je drankje inschenk. Je haalt je hand door je haar en ik slik. Een deel van je nek is nu naakt en een lange, donkere haar ligt op je smetteloos witte huid. Ik moet de neiging onderdrukken om de haar niet weg te halen.
Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat je vriend naar me kijkt en vlug pak ik de lege borden van tafel en loop naar de keuken. Bijna had ik je aangeraakt. Hoe zou je huid voelen? Zo zacht als zijde? Zo warm als een zomernacht?
Opnieuw staar ik door het raampje van de klapdeur. Ik zie dat je pump losjes aan je tenen wiebelt en meebeweegt op de maat van de muziek. Uit de speakers klinkt “You’re my love” van Prince. Ik besluit dat dit vanaf nu ons liedje is. Laat mij je prins zijn. Voor eeuwig.
Ik loop terug het restaurant in en bedien twee andere tafels, terwijl ik stiekem naar je kijk. Bij de derde keer kruisen onze ogen elkaar. Ik glimlach en draai verlegen mijn hoofd weg, zoals ik iedere week doe. Ik weet dat je terugglimlacht, ook al heb ik het net niet gezien. Het liefst zou ik een gesprek met je beginnen. Vragen hoe het met je gaat. Want hoe voel je je? Heb je al een raar gevoel in je buik? Krijg je het al warm?
Terug in de keuken pak ik de borden met de hoofdgerechten. In het restaurant zet ik ze weer even op een leeg tafeltje. Ik schrik als je me recht aankijkt. Ik wil niet dat je naar me kijkt. Niet nu. Zie je het in mijn ogen? Of zag je wat ik zojuist deed? Ik deed het voor jou, mijn liefste, want ik wil voor altijd bij je zijn.
Ik zet een bord met een groot stuk angus biefstuk voor je vriend neer. Opeens blijkt zijn telefoon niet meer interessant en nog voordat ik de Noorse zalmfilet aan je kan serveren, heeft hij zijn vork al in het vlees gestoken en snijdt hij er met zijn mes een flink stuk van af. Het liefst had ik het bestek uit zijn handen gerukt en in zijn ribben gestoken, maar ik wil jou een bloederig tafereel besparen. Ik had je het liefst helemaal geen pijn willen doen, maar echte liefde vraagt om het uiterste. Ik weet dat je me niet ziet staan. Ik ben geen type voor jou. Je zult je nooit aangetrokken voelen tot mijn dunne, slungelige lichaam. Ik ben slechts een ober, met een karig salaris en een klein huurflatje in een niet al te beste buurt. Ik heb geen topbaan zoals je vriend en draag geen dure kleding en een glimmend horloge. Ik heb geen luxe auto. Bij mij zou je achterop mijn fiets moeten. Je zou je armen om me heen slaan en je wangen, roze door de kou, tegen mijn rug aandrukken.
Ik weet dat dit nooit gaat gebeuren in deze wereld. En daarom heb ik het gedaan. Vergeef me, maar ik zag geen andere mogelijkheid om met je samen te zijn. Het duurt slechts een paar minuten en dan is het over. Ik zal dezelfde pijn dragen als jij. Op de dag van de liefde neem ik je mee naar een andere wereld. En daar zal je van me houden, dat weet ik zeker.
Ik staar naar je, terwijl je naar je buik grijpt. Ik zie de grimas op je gezicht. Ik weet het, mijn liefste, het doet pijn. Het gif werkt via je zenuwstelsel.
Ik pak het flesje uit mijn broekzak, draai de dop eraf en drink het leeg. Terwijl mijn collega’s en de gasten zich om jou bekommeren, kijk ik naar je vriend. Ik zie iets in zijn ogen wat ik nog niet eerder heb gezien. Ik vraag me af of jij het herkent.
Ik duw wat mensen opzij en ga op mijn knieën naast je zitten. Je lichaam schokt over de vloer. Je ogen draaien weg, maar ik weet dat ze donkerbruin zijn. Naast je ligt braaksel.
Iemand duwt me weg, maar ik sla van me af. Althans dat probeer ik. Mijn spieren trekken samen, ik ben misselijk.
‘Julia,’ zeg ik, terwijl ik je hand vastpak. Je huid is nog zachter dan ik had durven hopen. ‘Wees niet bang, mijn liefste, ik blijf voor altijd bij je.’
Je ogen zijn inmiddels dicht. Je beweegt niet meer. Ik weet niet of je mijn woorden nog hebt gehoord, anders zeg ik het je zo, over een paar minuten nog een keer als we voor eeuwig samen zijn.

Categorie
Schrijfsels & Verhalen