Pakhuis dertien - Vera van Beers
15703
portfolio_page-template-default,single,single-portfolio_page,postid-15703,bridge-core-3.1.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-child-theme-ver-1.0.0,qode-theme-ver-30.0.1,qode-theme-bridge,disabled_footer_top,wpb-js-composer js-comp-ver-7.0,vc_responsive

Pakhuis dertien

Het donker probeert haar slanke, in netkousen gestoken benen te verhullen, maar slaagt er niet in, vind ik. De maan is sterker dan het zwart van deze halloweennacht en geamuseerd bekijk ik het waggelende loopje van mijn vriendin Marieke die op haar rode pumps – schoeisel dat ze nooit draagt – overeind probeert te blijven in de arm van haar beste vriendin Ilse.
‘Die twee verpleegstertjes zien er lekker uit,’ grapt Dennis.
Ik geef mijn vriend een por in zijn zij. ‘Zo praat je niet over onze vriendinnen.’ Tegelijkertijd laat ik mijn Dracula-tanden zien en maak bijtbewegingen in de lucht.
Dennis weert zich af met zijn Batman-cape en proest het uit achter zijn zwarte masker. ‘Ach man, jij denkt precies hetzelfde. Kijk nou naar dat witte schortje, veel te kort. Van mij mag Ilse dat pakje iedere dag wel aan of er nou bloedvlekken – hij maakt denkbeeldige aanhalingstekens in de lucht – in zitten of niet.’
Bij het noemen van Ilse haar naam draaien de dames zich even om, schudden een keer overdreven met hun achterwerken en lopen giechelend het verlaten bedrijventerrein op.
‘Is het hier, Niels?’ vraagt Marieke.
Ik houd het vel papier met de bloedrode letters onder de buitenlamp van een groot wit gebouw en schud mijn hoofd. ‘Er staat pakhuis nummer dertien. Dit is elf.’
‘Daar!’ roept Ilse. ‘Dat is nummer dertien.’
Ik kijk naar het saaie, met grijze sandwichpanelen bedekte gebouw en ben alleen van de hoogte onder de indruk. Geen spoor te zien van de typische halloweenversieringen zoals uitgeholde, verlichte pompoenen, clownsmaskers of tot lakens omgevormde spoken. Het enige bewijs dat we inderdaad bij dit pand moeten zijn, is de lichtbak boven de deur die knipperend en knisperend Pakhuis 13 laat oplichten.Tegen de grijze panelen hangt een kluisje met daarop een briefje met de tekst: leg hier jullie mobiele telefoons in.
‘Best spannend,’ zegt Marieke. Ze trekt het rokje dat ver boven de knie komt iets naar beneden alsof ze zich opeens schaamt voor haar weinig verhullende verpleegstersoutfit.
‘Nou, ik vind er niets spannends aan,’ zeg ik als iedereen zijn mobiel in de kluis heeft opgeborgen. Ik toets een code in en het ding piept drie keer. Daarna voel ik aan de deurknop om naar binnen te gaan, maar ik krijg er geen beweging in.
‘Zit die deur nou op slot?’ vraagt Dennis.
‘Dat meen je niet,’ zegt Ilse. ‘Zou het dan toch nep zijn?’
Ik had de website Halloween Moments of Fear niet gecheckt op echtheid. Per toeval was ik op de URL terechtgekomen en de foto’s hadden direct mijn aandacht getrokken; geketende heksen, verminkte griezels, skeletten, folterkisten, knipscharen en ander martelwerktuig. Geen brave pompoenen en nepspinnen.
‘Ik vind het nu al creepy,’ zegt Marieke. ‘Zullen we maar gewoon naar huis gaan?’
‘Naar huis?’ antwoordt Dennis. ‘Ik heb verdomme honderd euro voor deze shit betaald.’
Het inschrijfgeld was pittig, dat moet ik toegeven, maar de belofte die de site maakte – het zou een avond worden die je nooit meer zou vergeten – leek mij het geld waard. En na enige overtuiging gingen ze akkoord, zelfs Marieke.
‘Ik zie ook nog geen andere deelnemers,’ zegt Ilse. ‘Het was toch om middernacht?’
‘Ja klopt, maar misschien zijn we in groepen opgedeeld en komt over een uurtje of zo de volgende groep,’ zeg ik.
‘Of over een half uur,’ zegt Dennis, ‘want als je honderd euro durft te vragen, zou ik zoveel mogelijk deelnemers in één nacht boeken. Lekkere handel.’
‘Maar het is nog geen middernacht,’ merkt Marieke op. ‘Pas over twee minuten.’ Er klinkt een kleine lach in haar stem, niet vrolijk, maar onzeker en een tikkeltje angstig.
Marieke houdt niet van Halloween. Het liefst was ze thuis, met de gordijnen dicht, het licht en de bel uit vroeg onder de wol gekropen, om maar niets van het griezelige feest mee te krijgen. Voor mij is Halloween hét moment van het jaar; je eigen buurman niet herkennen omdat hij in een Freddy Kruegerpak verstopt zit of door een onbekende verkleed als Jason met een rubber mes achterna gezeten worden. Allemaal fake, en dus hilarisch.
Opeens vliegt de deur open. Marieke slaakt een kreetje en zegt dan: ‘het is twaalf uur.’
‘Cool,’ zegt Dennis en hij is de eerste die naar binnenloopt.
Halloween Moments of Fear garandeert haperende hartkleppen. Dat was hun slogan geweest, een zin die niet alledaags is en me meteen had getriggerd. Ik had snel verder gescrold naar het inschrijfformulier dat ik enthousiast naar de rest had gestuurd met het verzoek het zo eerlijk mogelijk in te vullen. Je hoefde alleen maar je persoonsgegevens te vermelden zoals je naam en je geboortedatum en je grootste angst. Wat Marieke in zou vullen wist ik meteen; zij is bang voor de dood. Wat ik moest invullen wist ik niet, want ik ben nergens bang voor. Ja toch, maar daar kunnen ze niets mee. En daarom heb ik het ingevuld.
‘Shit, man, wat is het hier donker.’ Dennis is inmiddels het gebouw binnengetreden en wij volgen hem op de voet, of liever gezegd op de tast.
‘Ik houd niet van donker,’ zegt Marieke zacht en haar trillende hand zoekt de mijne. Ik trek mijn vriendin dicht tegen me aan. ‘Ik bescherm je wel,’ zeg ik. Voor ons lachen Dennis en Ilse luid spottend.
Uit het niets lichten blauwgrijze pijlen in de grond op en we volgen ze braaf, een beetje ginnegappend niet wetend wat ons te wachten staat.
‘Misschien is dit nog wel enger dan onze speurtocht op dat kerkhof vorig jaar,’ zegt Ilse.
Die speurtocht was een ideetje van Dennis geweest. Marieke had het vreselijk gevonden om midden in de nacht  tussen de dood rond te dwalen. Er had een vroege novemberstorm gewoed op die laatste dag van oktober, maar Marieke had gezegd dat het de overledenen waren die je kon horen zuchten.
‘We moeten hier linksaf,’ zegt Ilse. Haar enthousiasme laat haar grotere passen nemen en ze beent vooruit. ‘Dit is leuk.’
We slaan de hoek om en Marieke krijst in mijn oor. In het licht van een flikkerende tl-buis staat een in zwarte mantel geklede pop met zijn capuchon half over zijn doodskop getrokken. De plastic zeis spiegelt in het witte licht. Het is de meest trieste halloweenverschijning die ik ooit heb gezien.
‘Marieke, doe even normaal. Het is een pop.’
‘Ja, sorry, hoor Niels, ik schrik me dood.’
‘Dat ding is hartstikke nep. Je wil toch niet zeggen dat je daar bang voor bent,’ zegt Dennis. ‘Ik hoop wel dat het nog enger gaat worden, anders wil ik mijn geld terug.’
‘Welke kant moeten we nu op?’ vraagt Ilse. ‘Ik zie geen pijlen meer.’
Opeens flikkert de tl-buis niet meer en is de ruimte zwarter dan zwart.
‘Bereid je maar voor, hier komt het schrikmoment,’ zegt Dennis. Maar het enige wat er gebeurt, is een lichtbak die aanspringt . In blauwgrijze letters staat geschreven: Marieke. Daaronder licht een pijl op.
‘Echt niet!’ roept Marieke. ‘Jij gaat met me mee, Niels.’
Ze pakt mijn hand beet, maar ik sla haar bezwete handpalm van me af. ‘Doe niet zo flauw, er staat alleen jouw naam.’
‘Hè, ja, Marieke, kom op. Het is een spel,’ dringt Ilse aan. ‘Stel je niet zo aan.’
Marieke blijft aan de grond genageld staan en dus geef ik haar een duw in de richting die de pijl aangeeft.
‘Nou, Niels, niet doen. Ik vind dit niet grappig. Waarom moet ik alleen die kant op?’
‘Schiet nou maar op, zo is er niets engs aan,’ zegt Dennis.
Ik weet dat Marieke niet graag onder druk wordt gezet en aarzelend begint ze te lopen, het donker in.
‘Blijf maar tegen ons praten,’ zeg ik, ‘dan kunnen we horen wat er gebeurt.’ Achter mijn vuist verstop ik mijn lach. Ik krijg een por in mijn zij, misschien van Dennis, wellicht van Ilse.
‘Jongens, ik vind dit echt niet tof. Volgend jaar ga ik niet meer mee. Ik…’ Een gil, een smak. Daarna een zwaar schuivend, haast rollend geluid en een doffe klap.
Geen van ons drieën reageert meteen, we blijven staan waar we staan en luisteren, maar het blijft stil. Of hoor ik in de verte gemurmel?
‘Marieke?’ vraagt Ilse. ‘Is alles oké?’
Geen antwoord.
Voorzichtig treden we verder het donker in, naar de plek waar Marieke had gegild.
‘Pas op, de vloer is hier glad,’ hoor ik Ilse zeggen.
‘Au,’ roept Dennis. ‘Hier is een muur.’
Ik bots tegen hem op, voel mijn voet wegglijden. Dan ineens brandt er een fel licht. Ik steek mijn handen in de lucht om mijn ogen te beschermen tegen de heldere witte gloed waarin de omgeving in een flits haar geheimen prijsgeeft. We staan in een nis met voor ons een bakstenen muur. Onder ons ligt een graf. Verschrikt springen we opzij en terwijl opeens luid het Ave Maria klinkt, lezen we het opschrift van de liggende grafsteen waar onze voeten zojuist nog op hadden gestaan:
Marieke Westthof, geboortedatum 3 april 1998, sterfdatum 31 oktober 2021.
Ik val met mijn knieën op de marmeren deksel en bonk met mijn vuisten tegen de gegraveerde letters. ‘Marieke? Marieke?’ Het Ave Maria galmt rond in de nis en ik kan niet horen of Marieke ook daadwerkelijk onder de grond ligt zoals wij denken. Ik klauw mijn vingertoppen onder de rand van de zerk, maar er is geen rand. De marmeren deksel ligt verzonken in de stenen vloer.
‘Dit is sick!’ hoor ik Dennis schreeuwen.
Ik spring omhoog en voel aan de muur. Er moet ergens een verborgen deur zijn, een luik of een doorgang, Marieke kan niet in dat graf liggen. Mijn vingers kloppen razend snel over de ruwe bakstenen, de korrelige voegen schaven over mijn tere huid en bloed sijpelt uit mijn vingertoppen. Intussen zwelt het Ave Maria aan: et in hora mortis nostrae. In het uur van onze dood.
Ik kniel nogmaals neer op het graf en sla op het koude marmer. ‘Marieke?’
Ineens word ik bruut bij mijn arm gegrepen door Dennis en hij sleept me uit de nis, de hoek om, terug naar waar we stonden toen we Marieke voor het laatst hadden horen gillen.
‘Hou op, je zet jezelf voor lul. Het is een spel. Marieke staat waarschijnlijk al bij de uitgang op ons te wachten met de mensen van de organisatie. Ik moet zeggen, dit is wel echt vet cool gedaan.’
Ik begin te lachen. ‘Je hebt gelijk. Mijn god, ik was het echt even kwijt. Voor een moment dacht ik dat Marieke daar echt in dat graf lag.’
‘Maar haar naam, nog correct gespeld ook en die data,’ zegt Ilse. ‘Dat is wel erg ziek.’
‘Dat maakt het nou juist zo leuk,’ zegt Dennis.
‘Ze hebben die informatie natuurlijk van dat inschrijfformulier. En Marieke heeft ingevuld dat ze bang is voor de dood. Chapeau.’ Ik steek een duim op, kijk de ruimte rond op zoek naar camera’s, maar zie er geen hangen. Zelfs dat is goed gedaan.
‘Oh shit,’ zegt Ilse.
‘Wat?’
‘Ik heb ingevuld dat ik bang ben voor slangen.’
Dennis en ik schateren het uit. De klanken van het Ave Maria dat moeiteloos doorspeelt in de nis vervagen in onze lachstuip.
‘Nou, op zoek naar kronkelige, lispelende slangen dan maar,’ zegt Dennis.
Boven onze hoofden knettert iets en Ilse verschiet. Nu lachen we nog harder, met z’n drieën deze keer als we zien dat het weer een lichtbak is met een blauwgrijze pijl. We volgen de aanwijzing gedwee en ik kijk nog heel even de nis in voordat we in het donker verdwijnen.
‘We hadden stiekem een zaklantaarn moeten meenemen,’ zegt Dennis. ‘Het is hier wel echt fucking donker.’
‘Veel mensen zijn bang in het donker,’ zeg ik, ‘dus dat snap ik wel, maar ik was graag wat meer enge attributen tegengekomen zoals ze op de website hadden getoond. Hebben jullie die folterkist gezien? Daar had ik nou iemand in gestopt die ons dan aan het schrikken had gemaakt.’
‘Roep maar niet te hard,’ zegt Ilse. ‘Wie weet wat ze nog voor ons in petto hebben.’
‘Hier is een trap,’ hoor ik Dennis zeggen.
Ineens, uit het niets, branden er elektrische kaarsen. In het oranjegele licht doemt een wenteltrap op die, bedekt onder de dikke grijze spinnenwebben oneindig omhoog lijkt te kronkelen.
‘Iemand bang voor spinnen?’ vraagt Dennis.
‘Nope,’ antwoord ik.
‘Nee, ik ook niet,’ zegt Ilse.
Ondanks dat we geen van allen aan arachnofobie lijden gaat de klim omhoog tergend langzaam. Dennis, onze koploper, maakt de weg vrij door met zijn hand steeds de kunstwerkjes van de zogenaamde spinnen weg te maaien. Even voel ik aan het goedje dat direct aan mijn vingers plakt. Suikerspin? Lijmdraden? Het is in ieder geval verdomd goed gemaakt.
‘Hoe hoog was dit gebouw?’ vraagt Dennis. ‘Ik heb het niet zo op hoogtes namelijk.’
En ineens weet ik wat Dennis heeft ingevuld op het formulier. Tijdens onze gezamenlijke vakantie vorig jaar waren we gaan wandelen en bij een hoge brug uitgekomen. Het had een halfuur geduurd voordat we hem met drie man over de wiebelende houten planken hadden geduwd en getrokken.
‘Gewoon niet naar beneden kijken,’ zegt Ilse.
‘Ja, jij hebt makkelijk praten. Jij hebt slangen ingevuld.’
‘Wat heb jij eigenlijk ingevuld, Niels? Waar ben jij bang voor?’
‘Ik ben nergens bang voor.’
‘Dat kan niet,’ zegt Ilse. ‘Iedereen is wel ergens bang voor.’
Ze heeft gelijk. Ik ben maar voor één ding bang en die angst draag ik nu al minutenlang bij me.
‘Ik geloof dat we er zijn,’ zegt Dennis hijgend.
We staan in een grote ruimte omhuld in een flauw flikkerend blauw licht. Aan het eind is een deur, daarboven hangt een lichtbak met de letters Dennis.
‘Nou, mijn beurt, zo te zien.’ Hij geeft Ilse een kus. ‘Tot straks.’
Zelfverzekerd doorkruist Dennis de zaal, opent de deur en stapt een klein hok binnen dat dienst zou kunnen doen als rommelkast. ‘Gelukkig heb ik geen last van claustrofobie,’ zegt hij en hij sluit netjes de deur.
Gespannen wachten Ilse en ik op wat er gaat gebeuren, maar er gebeurt niets. Ik denk aan het moment waarop Marieke plotseling was verdwenen en de luide muziek die had geklonken. Nu is het stil, verdacht stil.
‘Dennis?’ roept Ilse. ‘Ben je daar nog?’ Ze loopt richting de deur waarachter Dennis is verdwenen. Ik volg haar op de voet. Ilse pakt de knop van de deur vast, die niet geheel verrassend op slot blijkt te zitten en trekt eraan. ‘Dennis? Geef eens antwoord.’
‘Ik denk dat Dennis ook al bij de uitgang staat. Achter die deur zit natuurlijk een trap.’
‘Hm…’ zegt Ilse. ‘Flauw, ik vond die mysterieuze verdwijning van Marieke veel beter uitgewerkt.’
Ze heeft de woorden nog maar amper uitgesproken als uit het niets een hard zoevend geluid onze oren teistert en een straffe windvlaag door de kieren van de deur blaast. We duiken in elkaar, onze handen tegen onze oorschelpen gedrukt en schrikken op van een luide, verpletterende knal die van ver klinkt.
‘Dennis!’ gilt Ilse. Ze trekt met al haar kracht aan de deurknop, trapt vervolgens met haar voet tegen het hout aan.
‘Stop,’ zeg ik. ‘Dennis is oké. Net als Marieke.’
‘Weet je dat zeker?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Het leek wel of er iets heel zwaars naar beneden viel. En we zijn heel hoog. En Dennis heeft hoogtevrees.’
‘Dat is nou juist de grap.’
Ik zie dat Ilse iets bedaard en voer haar mee, weg van de deur in de richting van een nieuwe verlichte pijl die boven de trap hangt. ‘Kom, we moeten die kant op, terug naar beneden.’
Ilse loopt zo dicht achter me dat haar adem mijn nek verwarmt. ‘Ik ben benieuwd of ik nog slangen tegenkom,’ zegt ze zacht.
We dalen de wenteltrap weer af en volgen een aantal pijlen die ons door smalle gangetjes leiden, er hangt wat rook rond onze enkels en er doemen schaduwen op van onze eigen lichamen in het licht van de enkele kaarsen die het donker wat verzachten. We zijn inmiddels de geketende heksen en verminkte griezels gepasseerd ­– allemaal plastic poppen – en staan nu in een kamer met de martelwerktuigen.
‘Daar, weer een pijl,’ zegt Ilse en ze schiet me voorbij zonder op de martelinstrumenten te letten. Ik laat mijn blik over de middeleeuwse folterapparaten glijden en wou dat er meer licht en tijd was geweest om ze nauwkeuriger te bestuderen. Tegelijkertijd ben ik dankbaar dat niemand van ons heeft opgegeven hiervoor bang te zijn.
‘Kijk,’ zegt Ilse. Ze staat op een drempel en wijst boven zich naar een lichtbalk met haar naam erin.
Nog voordat ik kan reageren verdwijnt ze in een donkere kamer die direct langzaam wordt verlicht door aanspringende tl-buizen. Het is een klein vertrek met in de hoek, tegen de muur aan, een glazen kist vol met tuinslangen.
‘Haha, kijk nou, geweldig!’ Ilse woelt met haar handen door de geel met groengestreepte tuinslangen die als een kluwen in elkaar verstrengeld liggen. ‘Kop noch staart, gelukkig.’
Ik negeer de knetterende letters die niet mijn naam vormen in de lichtbox boven de deur en loop het kamertje in.
‘Ik ga mijn angsten overwinnen,’ grapt Ilse en ze vleit zich in de doorzichtige box die me, nu ik dichterbij sta, doet denken aan de glazen kist uit het sprookje van Sneeuwwitje.
‘Misschien moet je er toch maar uitkomen,’ zeg ik.
‘Maak je niet druk.’ Ze graaft zich dieper in tussen de rubberen waterserpenten alsof ze in een bad ligt en sluit haar ogen. ‘Waarschijnlijk zit er een dubbele bodem in en ben ik direct ineens verdwenen.’
In plaats van dat de onderkant onder haar vandaan verdwijnt, valt de klep, die tot nu toe rechtop had gestaan, met een harde knal dicht. Ik sprint naar voren, probeer de klep te openen, maar hij is in het slot gevallen.
‘Scary,’ roept Ilse. Haar stem klinkt bedompt achter de glazen wanden die zeker zes tot zeven centimeter dik zijn.
Ik geef nog een ruk aan de zware, glazen deksel, maar hij geeft niet mee. Het feeërieke tafereel heeft nu meer weg van een horrorsprookje. Tot mijn opluchting zie ik dat er luchtgaten in de deksel zitten, ze zal in ieder geval niet stikken.
‘Hoe lang zou ik hier zo moeten blijven liggen? Of zouden er toch echte slangen tussen zitten?’ Ilse kruipt omhoog maar stoot haar hoofd tegen de glazen deksel. ‘Niels, ik vind het niet meer leuk. Kun je me eruit halen?’
Ik trek aan de deksel die muurvast zit en probeer de zijkanten, maar ook die geven niet mee.
‘Niels, haal me hieruit.’
‘Ik doe mijn best, maar de kist zit dicht. Ik krijg hem niet open.’
‘Hoe bedoel je, je krijgt hem niet open?’
Ik kijk door het glas in haar steeds groter wordende ogen. Haar mond staat wijd open en condenswolkjes landen zacht tegen de deksel.
‘Niet in paniek raken, er zitten luchtgaten in het glas, er kan je niets gebeuren.’
Ilse lijkt mijn woorden niet te horen en ik buig voorover om mijn mond over de luchtgaatjes te zetten zodat mijn stem haar bereikt, als ik zie wat er gebeurt. De tuinslangen bewegen. Ze kruipen als levende wezens onder haar oksel en rondom haar benen, spannen zich strakker om haar lichaam, persen haar schouders en borst fijn, strengelen rondom haar nek. Ik klem mijn vingers om de deksel, probeer met al mijn kracht de glazen kist te openen, maar het glas lijkt gezegeld, dichtgeplakt met de sterkste lijm die er bestaat. Ik zak door mijn knieën, leg mijn voorhoofd tegen het glas waarachter haar lichaam langzaam als een pakketje schroot wordt samengeperst. Ik roep, trek nog harder aan de deksel en dan zie ik het. Aan de muurkant heeft de glazenkist ook gaatjes, alleen zijn dit geen luchtgaatjes, maar ingangen waardoor de tuinslangen zijn gestoken en door iets of iemand achter de muur strak worden aangetrokken.
Ik wankel achterover, sta op en kruip terug naar Ilse. Haar hals kleurt paars, haar gezicht is donkerrood en ligt schuin omhoog gericht naar de glazen deksel waar geen condenswolkjes meer te zien zijn.
Marieke. Ik ren het kamertje uit, het duister in en probeer de weg terug te vinden langs de martelwerktuigen, de slecht verkleedde poppen en het schaarse kaarslicht, maar halverwege stuit ik op een metalen hek dat er eerst nog niet was. Vol verbijstering schud ik aan de tralies, maar de stalen pijpen lijken diep verankerd in de grond. Ik ren terug, ik moet een uitgang zien te vinden, ik wil weg uit deze verschrikking. Ik voel aan muren op zoek naar een deur of een raam maar bedenk me ineens dat de buitenkant van het pand sandwichplaten had gehad en dat ik geen raam of deur had gezien. Er moet nog een andere uitgang zijn, want voorgoed ergens opgesloten zitten is niet mijn grootste angst.

Ik weet niet hoeveel tijd het me heeft gekost, maar plotseling is daar een deur. Ik duw er tegenaan en hij gaat moeiteloos open. Struikelend over mijn eigen voeten val ik naar buiten waar niet de koude, frisse najaarswind me de rillingen bezorgt, maar het mozaïek van ontelbare glasscherven op de stoeptegels,besmeurd met bloed. Er tussenin ligt het lichaam van Dennis, zijn gezicht onder de bloedstriemen, zijn nek in een rare houding. De metalen staanders van de liftschacht liggen nog herkenbaar in de chaos.
Kruipend en kokhalzend weet ik de ingang van het gebouw te bereiken waar tot mijn verbazing de kluis niet meer tegen de wand hangt. Onze mobiele telefoons liggen op de grond, zomaar alsof we ze daar vergeten zijn. Ik zoek de mijne, toets het alarmnummer in en smeek om een ambulance. Daarna voel ik aan de deur van de ingang – ik moet terug naar binnen op zoek naar Marieke – maar de deur zit weer op slot. Ik rammel aan de knop, trap tegen de grijze panelen die slechts antwoorden met kleine deukjes. Ik schreeuw en ik huil. Een paar uur geleden hadden we hier met z’n vieren gestaan, klaar voor een halloweenavond die we volgens de site niet snel zouden vergeten. We hadden onze grootste angsten doorgegeven en ik kan alleen maar denken aan wat ik heb ingevuld: de angst om dierbaren te verliezen.
Een paar straten verderop loeien sirenes. Ik zit op mijn knieën, hijgend en veeg met de mouw van mijn Dracula-pak mijn wangen droog, terwijl ik Halloween Moments of Fear in de zoekbalk op mijn telefoon intyp. Door de waas van tranen kan ik nog net lezen dat de website niet gevonden kan worden.

Categorie
Schrijfsels & Verhalen